
Paus Leo XIII - 29 juni 1886
Het is om al deze redenen, dat de Kerk in de gewijde bladen N.v.d.r: Heilige Schrift zoo herhaaldelijk zoowel een lichaam, alsook het lichaam van Christus wordt genoemd: "Gij zijt het lichaam van Christus." (1 Kor. 12, 27)
De Kerk kan met de oogen worden waargenomen, omdat ze een lichaam is; en ze bezit een frisch, actief en opgewekt leven, omdat ze het lichaám van Christus is. Want Jesus Christus stort haar Zijn eigen kracht in, steunt haar en houdt haar in stand eenigszins op dezelfde wijze, waarop de wijnstok de met hem verbonden ranken voedt en vruchtbaarheid meedeelt. Zooals in de levende wezens het levensbeginsel eenerzijds schuilgaat en voor het oog verborgen blijft, maar zich anderzijds toch ook weer openbaart, en zich vertoont in de beweging en de werkzaamheid der ledematen: zoo treedt ook het bovennatuurlijke levensbeginsel der Kerk in al hare daden duidelijk te voorschijn.
Daarom noodigde Jesus Christus alle stervelingen 68 zonder uitzondering, zoowel van Zijn tijd als van de toekomst, uit om Hem als leidsman en Zaligmaker te volgen, en dat niet alleen ieder afzonderlijk, maar ook gezamenlijk, en verbonden door dezelfde belangen en idealen, zoodat uit deze veelheid een juridische volksgemeenschap zou ontstaan, één door gemeenschap van geloof, van doel en van middelen ter bereiking van het doel, en onderworpen aan één en hetzelfde gezag. Door dit feit nu heeft Hij alle natuurlijke factoren, die de menschen bij het nastreven hunner natuurlijke volmaaktheid van zelf brengen tot samenleving in een maatschappij, ook in Zijn Kerk neergelegd. En Zijn doel hierbij was, dat allen, die kinderen Gods door aanneming willen zijn, in háár de met hun waardigheid strookende volmaaktheid zouden kunnen bereiken en tot hun zaligheid kunnen behouden. De Kerk is derhalve, zooals reeds elders is opgemerkt, de gids voor de menschen naar het rijk der hemelen. God heeft haar als taak toegewezen, dat zij op godsdienstig gebied rechtsmacht uitoefent en maatregelen treft, en dat zij verder het rijk van Christus vrij en ongehinderd naar eigen inzicht mag besturen. Zij, die de Kerk de bedoeling toeschrijven om zich op het eigen gebied van den staat te begeven of zich de rechten der soevereine wereldlijke macht aan te matigen, hebben dus ofwel geen juist inzicht in het wezen der Kerk, of leggen haar ten onrechte een blaam op.
Zoo is dan de Kerk een maatschappij, die goddelijk is in haar oorsprong; zij is bovennatuurlijk in haar doel en in alles, wat daarmee onmiddellijk verband houdt; maar zij is menschelijk omdat ze uit menschen is samengesteld.
Wij vinden haar dan ook in de Schriften doorgaans vermeld met woorden, die aan een volmaakte maatschappij doen denken. Ze wordt niet alleen het huis Gods genoemd, de stad op een berg geplaatst, waar alle volkeren moeten heenstroomen, maar ook de schaapsstal, waar één herder de leiding moet hebben en waarin alle schapen moeten ingaan; ook: het rijk, dat God gesticht heeft en dat eeuwig blijft voortbestaan; en ten slotte het lichaam van Christus, weliswaar het mystieke lichaam, maar dat toch van leven doorstroomd, doelmatig geordend en uit vele leden samengesteld is. En hoewel deze leden niet alle dezelfde functie hebben, vormen zij toch een eenheid onder leiding en bestuur van het hoofd.