Paus Leo XIII - 10 januari 1890
Dat de katholieken in de praktijk van het leven meer en zwaardere verplichtingen hebben, dan zij die slechts een verminkt geloof belijden of er totaal van beroofd zijn, is aan geen twijfel onderhevig. Toen Jezus Christus de verlossing van het mensdom volbracht had, gaf Hij de apostelen bevel om aan ieder schepsel het Evangelie te verkondigen, maar tevens legde Hij aan alle mensen de verplichting op om aan te nemen en te geloven wat hun geleerd werd. Tussen deze verplichting en het bereiken van de eeuwige zaligheid bestaat een strikt verband. “Wie geloofd en gedoopt is, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld!” (Mc. 16, 16) Maar als de mens, gelijk het zijn plicht is, het christelijk geloof omhelst, wordt hij door die daad zelfs tevens onderdaan van de Kerk, omdat hij uit haar geboren is, en wordt hij tevens lid van de grote en heilige gemeenschap, die, onder haar onzichtbaar opperhoofd, Jezus Christus, door de paus van Rome, krachtens de hem opgedragen taak, met de hoogste macht wordt bestuurd.