Paus Franciscus - 3 juni 2016
Als wij het Jubileum van de Priesters vieren op het Hoogfeest van Jezus’ Heilig Hart, zijn wij geroepen om naar het hart te kijken, dat wil zeggen naar de innerlijkheid, naar de sterkste wortels van het leven, naar de kern van de affecties, in één woord, naar het centrum van een persoon. En vandaag richten wij de blik naar twee harten: het Hart van de Goede Herder en het hart van ons, herders.
Het Hart van de Goede Herder is niet alleen het Hart dat barmhartig voor ons is, maar het is de Barmhartigheid zelf. Daar schittert de liefde van de Vader; daar ben ik zeker opgenomen en begrepen te worden zoals ik ben; daar smaak ik met al mijn beperktheden en zonden, de zekerheid uitgekozen en bemind te zijn. Als ik naar dit Hart kijk, hernieuw ik de eerste liefde: de herinnering aan het ogenblik waarop de Heer mij in mijn ziel heeft aangeraakt en mij geroepen heeft om Hem te volgen, en aan de vreugde dat ik op Zijn woord de netten van het leven heb uitgeworpen. Vgl. Lc. 5, 5
Het Hart van de Goede Herder buigt zich over ons, het is vooral in beslag genomen door wie het meest veraf is; de naald van Zijn kompas staat hardnekkig in die richting, daar komt de zwakheid van een bijzondere liefde aan het licht, omdat Hij iedereen wil bereiken en niemand verliezen.
De onvervangbare schatten van Jezus’ Hart zijn tweeërlei: de Vader en wij. Zijn dagen verliepen tussen gebed tot de Vader en ontmoeting met de mensen. Geen afstand, maar ontmoeting. Het hart van een herder van Christus kent eveneens slechts twee richtingen: de Heer en de mensen. Een priesterhart is een hart dat door de liefde van de Heer doorboord is; daarom kijkt het niet langer naar zichzelf – het zou naar zichzelf niet mogen kijken – maar is het op God en de broeders gericht. Het is geen “onstandvastig hart” meer, dat zich laat aantrekken door de ingeving van het ogenblik of dat wispelturig is, en consensus en kleine voldoeningen zoekt. Het is integendeel een hart dat vaststaat in de Heer, dat in de greep is van de Heilige Geest, dat open en beschikbaar is voor de broeders. Daar laat hij zijn zonden omvormen.
Om ons hart te helpen branden door de liefde van Jezus de Goede Herder, kunnen wij ons oefenen in drie handelingen, die de Lezingen van vandaag ons suggereren: zoeken, opnemen en zich verheugen.
Zoeken. De profeet Ezechiël herinnert ons eraan dat God Zijn schapen zelf zoekt (Ez. 34, 11.16). Het Evangelie zegt dat Hij het verloren schaap gaat zoeken Vgl. Lc. 15, 4 , zonder zich door gevaren te laten afschrikken; zonder uitstel waagt Hij zich buiten het weiland en buiten de werkuren. En Hij laat zich voor die extra’s niet vergoeden. Hij stuurt geen speurders, Hij denkt niet: ik heb vandaag Mijn werk gedaan, misschien doe Ik het morgen, maar gaat onmiddellijk aan de slag; Zijn hart kent geen rust tot Hij dit ene verloren schaap gevonden heeft. Eens dat Hij het gevonden heeft, vergeet Hij de moeite en legt het heel tevreden op Zijn schouders. Soms moet hij naar buiten om het te zoeken, ermee te spreken, het te overtuigen; andere keren moet hij voor het tabernakel blijven, en met de Heer strijden om dit schaap.
Dat is het hart dat zoekt: het is een hart dat tijd en ruimte niet privatiseert. Wee de herders die hun ambt privatiseren! Hij mag niet jaloers zijn op zijn legitieme rust – ik zeg legitieme rust, zelfs daarop mag hij niet jaloers zijn – en hij mag nooit eisen niet gestoord te worden. Een herder naar Gods Hart verdedigt zijn comfort en rust niet, hij maakt zich niet bezorgd om zijn goede reputatie, al zal over hem kwaad gesproken worden, zoals over Jezus. Zonder vrees voor kritiek, is hij zelfs bereid Zijn Heer na te volgen. “Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt …” (Mt. 5, 11).
Een herder zoals Jezus heeft een hart dat de vrijheid heeft om zijn zaken te laten liggen, hij telt de diensturen niet: hij heeft niet de mentaliteit van een boekhouder, maar is een goede Samaritaan op zoek naar wie in nood is. Hij is een herder, geen inspecteur van de kudde, en is zijn zending toegewijd, niet voor 50 of 60 %, maar helemaal. Als hij op zoek gaat, vindt hij, en hij vindt omdat hij risico’s neemt. Als een herder geen risico’s neemt, vindt hij niet. Hij stopt niet bij een ontgoocheling en grote inspanningen; hij is namelijk op het goede geconcentreerd, gezalfd door de Goddelijke zorg dat niemand zou verloren gaan. Daarom staat zijn deur niet alleen altijd open maar gaat hij ook naar buiten op zoek naar wie door die deur niet wil binnenkomen. En zoals elke goede Christen en als voorbeeld voor elke Christen, treedt hij altijd uit zichzelf. Het epicentrum van zijn hart ligt buiten hem: hij heeft zichzelf uit het centrum geplaatst en is alleen op Jezus gecentreerd. Hij wordt niet getrokken door zijn ik, maar door het Gij van God en het wij van de mensen.
Zo is ook een priester van Christus: hij is voor het volk gezalfd, niet voor zijn eigen plannen, maar om dicht bij de concrete mensen te staan die God hem door de Kerk heeft toevertrouwd. Niemand is van zijn hart, gebed en glimlach uitgesloten. Met liefdevolle blik en een vaderhart, onthaalt hij, neemt hij op, en wanneer hij moet corrigeren, is het altijd om de toenadering; hij minacht niemand, maar is bereid voor iedereen de handen vuil te maken. Een goede herder kent geen handschoenen. Als bedienaar van de gemeenschap die hij vormt en beleeft, wacht hij niet op begroetingen en complimenten van anderen, maar reikt als eerste de hand, en wijst achterklap, oordelen en gal uitspuwen af. Hij luistert geduldig naar problemen en begeleidt de stappen die mensen ondernemen, hij geeft Gods vergeving met een edelmoedig erbarmen. Hij maakt zich niet kwaad op iemand die het opgeeft of de weg kwijt is, maar is altijd bereid om iemand terug op te nemen en ruzies te bedaren. Hij is een man die mensen kan opnemen.
Zich verheugen. God is altijd “vol vreugde” (Lc. 15, 5): Zijn vreugde welt op uit de vergeving, uit het leven dat herboren wordt, uit de zoon die opnieuw de lucht van het huis inademt. De vreugde van Jezus de Goede Herder is geen vreugde voor zichzelf, maar vreugde voor en met de anderen, de echte vreugde van de liefde. Zo is ook de vreugde van een priester. Hij wordt omgevormd door de barmhartigheid, die belangeloos geeft. Die belangloos geeft. In het gebed vindt hij Gods troost en hij ervaart dat niets sterker is dan Zijn liefde. Daarom is hij van binnen sereen, gelukkig een kanaal voor de barmhartigheid te zijn, de mens met Gods Hart te benaderen. Droefheid is voor hem niet normaal, maar slechts voorbijgaand: hardheid is hem vreemd, omdat hij een herder is naar het zachtmoedige Hart van God.