
H. Paus Johannes Paulus II - 8 april 1981
Laten we bij deze paar passages stilstaan. Zij – met name de laatstgenoemde – tonen duidelijk aan hoe onmisbaar, voor een voldoend begrip van de uitspraken van het leergezag van de hedendaagse Kerk deze theologie van het lichaam is, waarvan wij de fundamenten met name in de woorden van Christus zelf hebben gezocht. Zoals we al hebben gezegd is het juist deze theologie van het lichaam die de fundamentele methode vormt van de hele christelijke pedagogie van het lichaam. Als we verwijzen naar de geciteerde woorden, kunnen we bevestigen dat het doel van de pedagogie van het lichaam erin bestaat, ervoor te zorgen dat de ‘affectieve uitingen’ – met name die ‘eigen zijn aan het huwelijksleven’ – in overeenstemming zijn met de morele orde of in één woord met de waardigheid van de persoon. In deze woorden komt het probleem terug van de wederzijdse relatie tussen ‘eros’ en ‘ethos’, dat we al hebben behandeld. De theologie, opgevat als een methode van de pedagogie van het lichaam, bereidt ons ook voor op de verdere overwegingen over het sacramentele karakter van het menselijk leven en vooral van het huwelijksleven.
Het Evangelie van de zuiverheid van hart, gisteren en vandaag! Door met deze zin deze cyclus van onze overwegingen af te sluiten – alvorens in te gaan naar de volgende cyclus, waarvan de basis Christus’ woorden over de opstanding van het lichaam zal zijn – willen we nog enige aandacht schenken aan “de noodzaak te wijzen om een klimaat te scheppen dat gunstig is voor de {opvoeding tot} kuisheid” die Paulus VI vermeldt. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 22 Wij willen onze waarnemingen richten op het probleem van de ethos van het lichaam in de werken van de artistieke cultuur, met name in de situaties die we tegenkomen in het hedendaagse leven.