H. Paus Johannes Paulus II - 4 april 1999
Daarom lijkt het me dat er geen geschiktere woorden zijn dan die uit Genesis om mijn Brief aan jullie te beginnen, omdat ik me verbonden voel met ervaringen die ver teruggaan in de tijd en die onuitwisbaar mijn leven hebben getekend. Met dit schrijven heb ik de intentie mij op de weg te begeven van dat vruchtbare gesprek van de kerk met de kunstenaars dat in 2000 jaar geschiedenis nooit is onderbroken, en dat nog een rijk toekomstperspectief biedt op de drempel van het derde millennium.
In werkelijkheid is er sprake van een dialoog die niet alleen door historische omstandigheden of door functionele motieven wordt gedicteerd, maar die ook geworteld is in de essentie zelf van zowel de religieuze ervaring als van de artistieke schepping. De bladzijde waarmee de bijbel begint stelt ons God als het ware voor als het voorbeeldig model van elke persoon die een werk voortbrengt: in de kunstzinnige mens wordt zijn beeld van Schepper weerspiegeld. Deze verhouding wordt met bijzondere duidelijkheid in de Poolse taal opgeroepen dank zij de lexicografische gelijkenis tussen de woorden stwórca (schepper) en twórca (ambachtsman).
Wat is het verschil tussen "schepper" en "ambachtsman"? Wie schept, vormt het zijn zelf, hij haalt iets uit het niets - ex nihilo sui et subiecti, zoals in het Latijn zegt - en dit is, in strikte zin, een manier van handelen die voorbehouden is aan de Almachtige alleen. De ambachtsman daarentegen gebruikt iets bestaands waaraan hij vorm en betekenis geeft. Deze handelwijze is kenmerkend voor de mens als beeld van God. Na echter te hebben gezegd dat God de man en vrouw schiep "als zijn beeld" Vgl. Gen. 1, 27 , voegt de bijbel hieraan toe dat hij hen de taak toevertrouwt om de aarde te onderwerpen. Vgl. Gen. 1, 28 Het was de laatste dag van de schepping. Vgl. Gen. 1, 28-31 In de dagen die daaraan voorafgingen, die als het ware het ritme van de kosmische evolutie scandeerden, had God het universum geschapen. En als laatste schiep hij de mens, de edelste vrucht van zijn plan, waaraan hij de zichtbare wereld onderwierp als een immens veld waarop de mens uitdrukking kon geven aan zijn inventiviteit.
God heeft dus de mens tot het bestaan geroepen door hem de taak van ambachtsman toe te vertrouwen. In de 'artistieke schepping' openbaart de mens zich meer dan ooit als 'beeld van God', en realiseert hij deze taak vooral door de prachtige 'materie' van de eigen mensheid te vormen, en door over het universum dat hem omgeeft een scheppende heerschappij uit te oefenen. Met een lieflijke blik geeft de goddelijke kunstenaar een vonk van zijn transcendente wijsheid door aan de menselijke kunstenaar, door hem op te roepen om in zijn scheppende kracht te delen. Dit is duidelijk een deelneming die de oneindige afstand tussen de Schepper en het schepsel in tact laat, zoals kardinaal Nicolaus van Cusa duidelijk maakte: "De kunst om te scheppen, die de ziel gelukkigerwijs bewoont, moet niet worden geïdentificeerd met die essentiële kunst die God is, maar is daarvan slechts een communicatie en een deelneming." Nicolaas Cusanus, Dialogus de ludo globi. II, in: Philosophisch-Theologische Schriften, Wenen 1967,III,332
Hierdoor is de kunstenaar, naarmate hij bewuster is van zijn 'geschenk', meer gedreven om naar zichzelf en naar al het geschapene te kijken met ogen die in staat zijn te beschouwen en te danken door naar God zijn hymne van lof te laten opstijgen. Dit is de enige manier waarop hij ten diepste zichzelf, zijn roeping en zijn missie kan begrijpen.
Het is belangrijk naast het onderscheid ook de samenhang te zien tussen deze twee aspecten van menselijke activiteit. Het onderscheid is evident. De dispositie waarmee de mens de auteur is van zijn eigen daden en verantwoordelijk is voor hun morele waarde is één ding; iets anders is de dispositie die hem tot kunstenaar maakt, dat hij weet te handelen volgens de veeleisendheid van de kunst door getrouw de specifieke dictaten van de kunst te aanvaarden. De morele deugden, waaronder in het bijzonder de voorzichtigheid, staan het subject toe in harmonie te handelen met het criterium van het moreel goede en kwade: volgens de recta ratio agibilium (het juiste criterium van de gedragingen). De kunst wordt daarentegen in de filosofie gedefinieerd als recta ratio factibilium (het juiste criterium van de verwerkelijkingen). Hierdoor is de kunstenaar in staat voorwerpen voort te brengen, maar dit zegt op zich nog niets over zijn morele disposities. Het gaat hier niet over het vormen van zichzelf of van zijn eigen persoonlijkheid, maar slechts over het realiseren van iemands productief vermogen, door een esthetische vorm te geven aan de ideeën die hij in zijn geest heeft bedacht.
Ook al is dit onderscheid fundamenteel, de samenhang tussen deze twee disposities, de morele en de artistieke is net zo belangrijk. Ze stellen aan elkaar voorwaarden op een diepe manier. Om een werk model te geven, geeft de kunstenaar in feite uitdrukking aan zichzelf, zodat zijn productie een enige weerspiegeling vormt van zijn wezen, van wat hij is en van hoe hij is. Dit vindt talloze bevestigingen in de geschiedenis van de mensheid. De kunstenaar noemt echter niet alleen wanneer hij een hoofdwerk vormt dat zijn werk, maar door middel van dat werk onthult hij ook op een bepaalde manier zijn eigen persoonlijkheid. In de kunst vindt hij een nieuwe dimensie en een buitengewoon middel om zijn spirituele groei uit te drukken. Door zijn gerealiseerde werken, spreekt de kunstenaar en communiceert hij met de anderen. De geschiedenis van de kunst is daarom niet alleen geschiedenis van werken, maar ook van mensen. De kunstwerken spreken over hun auteurs, ze zijn een inleiding tot de kennis van hun innerlijk en openbaren de originele bijdrage die ze leveren aan de geschiedenis van de cultuur.
Het thema van de schoonheid is kwalitatief voor een rede over de kunst. Dit was al aanwezig toen ik Gods bevallige blik heb benadrukt over de schepping. Toen hij waarnam dat wat hij had geschapen goed was, zag God ook dat het goed was. Dit aspect komt duidelijk tot uiting in de Griekse vertaling van de Septuagint, door de term t(o-)b (goed) van de Hebreeuwse tekst met kalón (mooi). De betrekking tussen goed en schoon wekt stimulerende gedachten op. De schoonheid is in zekere zin de zichtbare uitdrukking van het goede, zoals het goede de metafysische voorwaarde is van de schoonheid. Dat hadden de Grieken goed begrepen die door twee ideeën samen te smeden een uitdrukking bedachten die beiden behelst: kalokagathía, oftewel "schoonheid-goedheid". Plato schreef hierover: "De kracht van het goede is verscholen in de aard van het schone." Plato, Philebus. 65A
En het is door te leven en te werken dat de mens zijn relatie met het zijn, met de waarheid en met het goede tot stand brengt. De kunstenaar beleeft een karakteristieke relatie met de schoonheid. In zeer ware zin kun je zeggen dat de schoonheid de roeping is die de Schepper tot hem richt met het geschenk van het 'artistieke talent'. En dit is zeker ook een talent om vrucht te laten brengen, in de logica van de evangelische parabel van de talenten. Vgl. Mt. 25, 14-30
Hier raken we een essentieel punt. Wie in zich dit soort goddelijke vonk opmerkt die de artistieke roeping is - van dichter, schrijver, schilder, beeldhouwer, architect, musicus, acteur etcetera - neemt tegelijkertijd de verplichting op zich dit talent niet te verkwisten, maar het te ontwikkelen en het ten dienste te stellen van de naaste en van de gehele mensheid.
De verschillende roepingen van elke kunstenaar bepalen het werkveld van zijn verdienste; ze geeft de taken aan die ze moet vervullen, het zware werk waaraan ze zich moet onderwerpen, de verantwoordelijkheid die ze op zich moet nemen. Een kunstenaar die zich bewust is van al wat hij moet bewerken, laat zich niet verleiden door de zoektocht naar ijdele glorie of door het verlangen naar een gemakkelijke populariteit, en nog minder door de berekening van een mogelijk persoonlijk profijt. Er is dus een ethiek, of liever gezegd een 'spiritualiteit' van de artistieke verdienste die op haar beurt bijdraagt tot het leven en tot de wedergeboorte van een volk. Cyprina Norwid lijkt hierop een toespeling te maken toen hij verklaarde dat "de schoonheid is om het werk enthousiasme te geven en het werk is om te verrijzen".
De wet van het Oude Testament verbiedt expliciet om de onzichtbare en onuitsprekelijke God te verbeelden door "een gehouwen of gegoten beeld" te maken (Deut. 27, 15), omdat God elke materiële voorstelling overstijgt: "Ik ben die er is" (Ex. 3, 14). In het mysterie van de menswording is de Zoon van God in persoon zichtbaar geworden: "Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw" (Gal. 4, 4). God is mens geworden in Jezus Christus, die zo "het centrale uitgangspunt blijft, wil men het raadsel van het menselijk bestaan, van de geschapen wereld en van God zelf kunnen begrijpen". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 80
Deze eerste epifanie van het 'mysterie Gods' is op het niveau dus van de artistieke schepping zowel aanmoediging als uitdaging voor de christenen. Hier vandaan is een bloei van schoonheid opgewekt die uit het mysterie van de menswording haar voeding heeft gekregen. Door mens te worden heeft de Zoon van God in de geschiedenis van de mensheid alle evangelische rijkdom van de waarheid en van het goede binnengebracht en heeft daarmee aan de schoonheid een nieuwe dimensie gegeven: de evangelische boodschap is er tot aan de rand mee gevuld.
De heilige Schrift is zo een soort "immens woordenboek" (P. Claudel) en "iconografische atlas" (M. Chagall) geworden waaruit de christelijke cultuur en christelijke kunst hebben geput. Hetzelfde Oude Testament, dat is geïnterpreteerd in het licht van het Nieuwe Testament, heeft aan onuitputtelijke kunststromingen zijn inspiratie laten zien. Vanaf de verhalen van de schepping, van de zonde, van de zondvloed, van de cyclus van de aartsvaders, van de gebeurtenissen van de uittocht, tot aan vele andere episodes en personages van de heilsgeschiedenis, heeft de Bijbelse tekst de verbeelding gewekt van schilders, dichters, musici, toneelschrijvers en filmproducenten. Een figuur als Job, om maar een voorbeeld te noemen, met zijn brandende en steeds actuele problematiek van het lijden, blijft zowel de filosofische, literaire als artistieke belangstelling wekken. En wat dan te zeggen van het Nieuwe Testament? Van de Geboorte tot Golgotha, van de Verheerlijking van Christus tot de Verrijzenis, van de wonderen tot de onderwijzingen van Christus, tot de gebeurtenissen die in de Handelingen van de Apostelen worden verteld of door de Apokalyps in eschatologische sleutel worden voorzien, is talloze keren het Bijbelse woord beeld, muziek en poëzie geworden door in de taal van de kunst het mysterie van het "vleesgeworden Woord" op te roepen.
In de geschiedenis van de cultuur vormt dit alles een ruim hoofdstuk aan geloof en aan schoonheid. Vooral de gelovigen hebben door ervaring van gebed en van leven hiervan profijt gehad. Voor velen van hen vertegenwoordigden de figuratieve uitdrukkingen van de bijbel zelfs een concrete catechetische modus. H. Paus Gregorius de Grote, Epistolae. IX,209, in: CCL,140A,1714; Dit pedagogisch principe kreeg een gezaghebbende formulering door de heilige Gregorius de Grote in een brief uit 599 aan Serenus, de bisschop van Marseille: "De schilderkunst wordt in de kerken gebruikt omdat de analfabeten, tenminste als ze naar de muren kijken, lezen wat ze op de codices niet kunnen ontcijferen" Maar voor iedereen, gelovig of niet, blijven de kunstwerken die hun inspiratie vinden in de schrift een reflectie van het onpeilbaar mysterie dat de wereld omhult en bewoont.
Elke authentieke intuïtie gaat voorbij aan wat de zintuigen waarnemen en door in de werkelijkheid door te dringen, spant men zich in om het verborgen mysterie te interpreteren. De intuïtie zelf welt op uit de diepte van de menselijke ziel, waar het verlangen om zin te geven aan iemands eigen leven gepaard gaat met de vluchtige waarneming van de schoonheid en van de mysterieuze eenheid van de dingen. Een ervaring die door alle kunstenaars wordt gedeeld is het onoverkomelijke hiaat dat er bestaat tussen het werk van hun handen, hoe geslaagd dat ook mag zijn en de schitterende volmaaktheid van de schoonheid die in de hartstocht van het creatieve moment wordt waargenomen. Wat zij kunnen uiten in wat ze schilderen, beeldhouwen, scheppen is slechts een sprankje licht van die schittering die voor een ogenblik voor de ogen van hun geest heeft geflitst.
Hierover verwondert de gelovige zich niet: hij weet dat hij een moment lang die afgrond van licht heeft gehad die in God zijn oorspronkelijke bron heeft. Is het dan ook verwonderlijk als de geest verslagen blijft zodat hij alleen nog kan stamelen? Niemand meer dan de ware kunstenaar is bereid om zijn grens te erkennen en de woorden van de apostel Paulus eigen te maken, volgens wie God "niet in tempels woont die door mensenhanden gemaakt zijn", als ook dat "we niet moeten denken dat het goddelijke overeenkomt met goud, zilver of steen, met producten van menselijk ambacht en menselijke verbeelding" (Hand. 17, 24.29) Als de innerlijke werkelijkheid van de dingen steeds 'buiten' de vermogens ligt van menselijke waarneming, hoeveel te meer dan is God in de diepten van zijn onpeilbaar mysterie!
Van een andere aard is de kennis van het geloof: zij veronderstelt een persoonlijke ontmoeting met God in Jezus Christus. Ook deze kennis kan waarlijk baat vinden bij de artistieke intuïtie. Een welsprekend model van een esthetische contemplatie die in het geloof wordt gesublimeerd, zijn bijvoorbeeld de werken van Beato Angelico. Niet minder belangrijk is in dit opzicht de geestdriftige lofprijzing die de heilige Franciscus van Assisi twee maal herhaalt in de chartula die hij opstelde nadat hij op de berg Verna de stigmata van Christus had ontvangen: "Jij bent schoonheid ... Jij bent schoonheid!" H. Franciscus van Assisi, Lofprijzingen van de allerhoogste God, Lodi di Dio Altissimo. 7,10, in: Fonti Francescane,261, Padua 1982, 177. De heilige Bonaventura geeft als commentaar: "Hij beschouwde in de mooie dingen de Allermooiste en door de sporen geleid die hij in de schepsels aantrof, volgde hij zijn Geliefde overal." H. Bonaventura, Biografie over de H. Franciscus van Assisi, Legenda maior. IX,1, in: Fonti Francescane, 1162.911
Een soortgelijke benadering wordt aangetroffen in de oosterse spiritualiteit, waar Christus wordt gekwalificeerd als "de Mooiste van een schoonheid die meer is dan van alle stervelingen". Enkomia van de Orthós van de Heilige en Grote Sabbat Marcarius de Grote becommentarieert zo de verheerlijkte en verloste schoonheid van de Verrezene: "De ziel die volledig is verlicht door de ontegenzeggelijke schoonheid van de lichtende heerlijkheid van het gelaat van Christus, is vervuld met de heilige Geest ... hij is een en al oog, licht, gelaat." Marcarius de Grote, Homilie. I,2, in: PG 34, 451
Elke authentieke kunstvorm is op zijn wijze een toegangsweg tot de diepste werkelijkheid van de mens en van de wereld. Als zodanig, vormt zij een zeer waardevolle benadering van de einder van het geloof waarin de menselijke gebeurtenis haar interpretatie voltooid vindt. Daarom moest de evangelische volheid van de waarheid al in het begin de belangstelling van de kunstenaars opwekken die van nature alert zijn op de uitingen van de innerlijke schoonheid van de werkelijkheid.
De kunst die het christendom al in het begin tegenkwam, was de rijpe vrucht van de klassieke tijd, ze gaf uitdrukking aan haar esthetische canons en gaf vorm aan haar waarden. Niet alleen in hun manier van leven en denken onderscheidden de christenen zich hierdoor, maar ook op het gebied van de kunst werd geen onkritische receptie van het klassieke erfgoed toegestaan. De kunst vanuit christelijke inspiratie begon zo stilletjes, strikt gebonden aan de behoefte van de gelovigen de tekens uit te werken waarmee ze op basis van de schrift de geloofsgeheimen en hiermee ook een 'symbolische codex' uitdrukten waardoor ze elkaar met name in de moeilijke tijden van de vervolgingen konden herkennen en identificeren. Wie herinnert zich niet die symbolen die ook de eerste uitingen waren van schilderkunst en beeldende kunst? De vis, de broden, de herder, roepen het mysterie op door als het ware onwaarneembaar de eerste sporen van een nieuwe kunst te worden.
Toen het edict van Constantijn de christenen toestond zichzelf in volle vrijheid te uiten, werd kunst een bevoorrecht middel om het geloof uit te drukken. De christelijke ruimte begon te bloeien met majestueuze basilieken, waarin architectonische canons van het oude heidendom werden gereproduceerd als ook werden veranderd naar de eisen van een nieuwe cultus. We kunnen ons toch de oude basiliek van de heilige Petrus herinneren en die van de Sint Jan van Lateranen die waren gebouwd op kosten van dezelfde Constantijn? Of, met de schitteringen van de byzantijnse kunst, de Hagia Sophia van Constantinopel die door Justinianus werd gebouwd?
Terwijl de architectuur de heilige ruimte tekende, kwam geleidelijk de behoefte op om het mysterie te beschouwen en het onmiddellijk voor de eenvoudigen voor te stellen; zo ontstonden de eerste uitingen van schilder- en beeldhouwkunst. Tegelijkertijd waren er de eerste aanzetten van een kunst van het woord en van de klank, met kunstenaars als Augustinus, die onder de vele thema's van zijn productie ook een De musica schreef, met Hilarius van Poitiers, Ambrosius, Prudentius, Efraïm de Syriër, Gregorius van Nazianze, Paulinus van Nola om maar enkele namen te noemen, die een christelijke poëzie voortbrachten die vaak een hoog theologisch en literair gehalte bereikte. Hun poëtisch programma gaf waarde aan de vormen die door de classici werden geërfd maar putte uit de pure stroom van het evangelie, zoals de heilige dichter uit Nola bondig verwoordde: "Onze enige kunst is het geloof en onze muziek is Christus." H. Paulinus van Nola, Gedichten, Carmina. 20,31, in: CCL, 203, 144; "At nobis ars una fides et musica Christus" Gregorius de Grote stelde van zijn kant enige tijd later het antiphonarium samen dat de basis legde voor de organische ontwikkeling van die sacrale, zo originele muziek die van hem haar naam heeft gekregen. Met zijn geïnspireerde modulaties werd het gregoriaanse gezang eeuwenlang de typische melodieuze uitdrukking van het geloof in de kerk tijdens de liturgische viering van de heilige mysteries. Het 'schone' werd zo verbonden met de 'waarheid', zodat ook door de kunst zielen opgericht konden worden van de zintuiglijke wereld naar het eeuwige.
Op deze weg ontbrak het niet aan moeilijke momenten. Juist op het thema van de vertegenwoordiging van het christelijk mysterie kende de oudheid een bittere controverse die door de geschiedenis de naam kreeg van 'iconoclasmestrijd'. De sacrale afbeeldingen die toen waren verspreid in de devotie van het volk Gods, werden tot onderwerp gemaakt van een gewelddadig protest. Het Concilie dat in 787 in Nicea gehouden werd, dat de legitimatie van de beelden en van hun cultus vastlegde, was niet alleen een historische gebeurtenis voor het geloof maar ook voor de cultuur zelf. Het beslissende thema waarop de bisschoppen zich beriepen om het geschil te beslechten, was het mysterie van de menswording: als de Zoon van God in de wereld van de zichtbare werkelijkheden is gekomen en met zijn menszijn een brug sloeg tussen het zichtbare en het onzichtbare, mag je analoog bedenken dat een voorstelling van het mysterie kan worden gebruikt in de logica van het teken als zintuiglijke evocatie van het mysterie. De icoon wordt niet om zichzelf vereerd, maar verwijst naar het onderwerp dat hij voorstelt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, 12e eeuwfeest van het 2e Concilie van Nicea, Duodecimum saeculum (4 dec 1987), 8-9
De eeuwen die volgden, getuigden van een grote ontwikkeling van christelijke kunst. In het Oosten bleef de kunst van de icoon bloeien, die was verbonden aan belangrijke theologische en esthetische canons en werd overeind gehouden door de overtuiging dat in zekere zin de icoon een sacrament is: analoog stelt ze zoals dat in de sacramenten gebeurt, het mysterie van de menswording tegenwoordig in het een of in het andere aspect. Juist hierom kan de schoonheid van de icoon vooral worden genoten binnen in een tempel met lampen die branden en in de schemer oneindige weerspiegelingen van licht opwekken. Pavel Florensky schrijft hierover: "Het goud, barbaars, zwaar, nietig in het verspreide licht van de dag, komt tot leven bij het trillende licht van een lamp of van een kaars, omdat ze schittert met myriaden vonken die nu hier en dan daar andere lichten laten schitteren die de hemelse ruimte vullen." Pavel Florensky, La prospettiva rovesciata ed altri scritti, Rome 1984, 63.
In het Westen vertrekken de kunstenaars vanuit de meest verschillende gezichtspunten die ook afhangen van de overtuigingen die op de achtergrond aanwezig zijn in het culturele milieu van hun tijd. Het artistieke erfgoed dat zich heeft opgehoopt in de loop van de eeuwen telt een zeer uitgebreide bloei aan zeer geïnspireerde sacrale werken, die ook de waarnemer van vandaag vol bewondering laten. In de eerste plaats zijn er de grote gebouwen van de cultus, waarin de functionaliteit steeds verenigd is met de creatieve impuls, die geïnspireerd wordt door de zin voor het schone en door de intuïtie voor het mysterie. Er ontstaan stijlen die zeer bekend zijn in de kunstgeschiedenis. De kracht en de eenvoud van de Romaanse stijl die tot uitdrukking komt in de kathedralen of in de abdijcomplexen wordt geleidelijk aan ontwikkeld in het vuur en in de schittering van de romantiek. Binnen deze vormen is er niet alleen het genie van een kunstenaar, maar de geest van een volk. In het spel van de lichten en de schaduwen in de vormen die nu eens massief dan weer kronkelig zijn horen zeker overwegingen omtrent structurele techniek, maar ook spanningen die eigen zijn aan de Godservaring, het 'ontzagwekkende' en 'aanlokkelijke' mysterie. Hoe in enkele kanttekeningen de verschillende kunstuitingen samen te vatten van de scheppende kracht van de lange eeuwen van de christelijke Middeleeuwen? Een hele cultuur was doordrenkt met het evangelie, ook al waren de grenzen van het menselijke steeds aanwezig, en waar de theologische gedachte de H. Thomas van Aquino
Summa Theologiae () van de heilige Thomas realiseerde, boog de kunst van de kerken de materie om tot de aanbidding van het mysterie, terwijl een bewonderenswaardig dichter als Dante Alighieri verklaarde: dit is "het heilig gedicht, waaraan hemel en aarde hebben meegeholpen", Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Paradijs, XXV, 1-2 zoals hij zelf de Divina Commedia kwalificeerde.
Het gelukkige culturele klimaat, dat de buitengewone artistieke bloei van het humanisme en van de renaissance heeft voortgebracht, heeft een belangrijke invloed ook op de manier warop de kunstenaars van deze periode het religieuze thema benaderden. Natuurlijk zijn de inspiraties gevarieerd zoals ze dat ook zijn qua stijl tenminste wat de zeer grote kunstenaars onder hen betreft. Maar het ligt niet in mijn bedoeling om dingen te herhalen die jullie kunstenaars goed weten. Ik zou willen dat, terwijl ik jullie schrijf vanuit dit apostolisch paleis, er ook een schrijn van hoofdwerken is die misschien enig is in de wereld, en me de stem laten zijn van de zeer grote kunstenaars die hier de rijkdommen van hun genie hebben verspreid die vaak doordrongen zijn van grote spirituele dieptes. Hiervandaan spreekt Michelangelo, die in de Sixtijnse kapel het drama en het mysterie van de wereld als het ware heeft verzameld vanaf de schepping tot het laatste oordeel door een gezicht te geven aan God de Vader, aan Christus de rechter, aan de mens in zijn vermoeiende weg vanaf de oorsprong tot aan de eindstreep van de geschiedenis. Hierover spreekt het delicate en diepe genie Raphael die in de verscheidenheid van zijn schilderijen schittert, en vooral in het Dispuut van de Kamer van de Segnatura, het mysterie van de openbaring van de drie-ene God, die in de eucharistie de mens vergezelt en licht werpt op de vragen en de verwachtingen van de menselijke intelligentie. Vanuit hier, vanuit de majestueuze basiliek die gewijd is aan de Vorst van de apostelen, van de colonnade die hiervandaan vertrekt met twee open armen om de mensheid op te nemen, spreken nog een Bramante, een Bernini, een Borromini, een Maderno, om slechts de groten aan te halen en zo de betekenis zichtbaar te maken die van het mysterie van de kerk een universele gastvrije gemeenschap maakt, moeder en reisgezel voor elke mens die op zoek is naar God.
De sacrale kunst heeft in dit buitengewoon geheel een uiting gevonden van uitzonderlijke kracht en bereikt niveaus van onvergankelijke esthetische en religieuze waarde. Wat haar steeds meer kenmerkt, onder de impuls van het humanisme en van de renaissance en dan van de opvolgende tendensen van cultuur en wetenschap is een groeiende interesse voor de mens, de wereld, de werkelijkheid van de geschiedenis. Deze aandacht is op zich helemaal geen gevaar voor het christelijke geloof dat haar centrum heeft in het mysterie van de menswording en dus in de waardering van de mens van de kant van God. Juist de grootste kunstenaars hierboven genoemd tonen het ons. Het zou voldoende zijn te denken aan de wijze waarmee Michelangelo in zijn schilderijen en beeldhouwwerken de schoonheid van het menselijke lichaam tot uitdrukking brengt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Tijdens de H. Mis bij gelegenheid van het afsluiten van de restauratie van de fresco's van Michelangelo in de Sixtijnse Kapel (8 apr 1994)
Overigens heeft de religieuze kunst ook in het veranderd klimaat van de laatste eeuwen waarin een deel van de maatschappij onverschillig lijkt te zijn geworden voor het geloof haar weg niet onderbroken. Dit kan ruimer worden gewaardeerd als we over de beeldende kunsten heenkijken naar de grote ontwikkeling die juist in hetzelfde tijdsbestek de sacrale muziek heeft gehad die was gecomponeerd voor de liturgie of alleen religieuze thema's behandelde. Buiten de vele kunstenaars die zich hieraan hoofdzakelijk hebben gewijd - hoe tenminste niet ook te herinneren aan een Giovanni Pierluigi da Palestrina, een Orlando di Lasso een Tomás Luis de Vittoria? - het is bekend dat veel grote componisten - van Händel tot Bach, van Mozart tot Schubert, van Beethoven tot Berlioz, van Liszt tot Verdi - ons ook op dit gebied werken hebben gegeven van een zeer hoge inspiratie.
Jullie weten echter dat de kerk een grote waardering bleef houden voor de waarde van de kunst als zodanig. Zelfs buiten haar meest typische uitingen heeft kunst, wanneer ze authentiek is, een innerlijke betrokkenheid met de wereld van het geloof, zodat ze zelfs in de condities van een grotere scheiding tussen cultuur en kerk, een soort brug blijft voor de religieuze ervaring. Voorzover ze het schone zoekt, is ze vrucht van een verbeelding die over het alledaagse heengaat en is zij vanwege haar natuur een soort oproep aan het mysterie. Zelfs wanneer zij de duisterste diepten van de ziel of de meest aangrijpende aspecten van het kwaad onderzoekt, geeft de kunstenaar in zekere zin stem aan het universele verlangen naar verlossing.
Jullie begrijpen dus waarom de kerk een dialoog met de kunst bijzonder op prijs stelt en wenst dat in onze tijd een nieuw verbond met de kunstenaars wordt gerealiseerd, zoals mijn eerbiedwaardige voorganger Paulus VI voorspelde in zijn krachtige rede aan de kunstenaars tijdens de speciale ontmoeting in de Sixtijnse kapel op 7 mei 1964. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tijdens de plechtige viering van 's Heren Hemelvaart - Sixtijnse Kapel, Tot de Italiaanse vereniging van kunstenaars (7 mei 1964). AAS 56 (1964),438-444 Uit zo'n samenwerking hoopt de kerk op een vernieuwde 'epifanie' van schoonheid voor onze tijd en geschikte antwoorden op de bijzondere noden van de christelijke gemeenschap.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de basis gelegd voor een vernieuwde betrekking tussen de kerk en de cultuur, met onmiddellijke gevolgen ook voor de wereld van de kunst. Het is een verhouding die wordt voorgesteld in het teken van de vriendschap, het is er een van openheid en van dialoog. In de pastorale Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) hebben de concilievaders het "grote belang" onderstreept van de literatuur en van de kunsten in het leven van de mens: "Zij geven zich namelijk moeite om de eigen aard van de mens, zijn problemen en zijn ervaring bij zijn poging om zichzelf en de wereld te leren kennen en te verbeteren, fijnzinnig te ontleden; zij leggen er zich op toe zijn plaats in de geschiedenis en in de gehele wereld te ontdekken, alsook de ellende en de vreugde, de behoeften en krachten van de mensen in het licht te stellen en als een voorschets te tekenen van een betere toekomst voor de mens." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 62
Op deze basis hebben de kerkvaders ter afsluiting van het concilie een groet en een appél aan de kunstenaars geuit: "Deze wereld - hebben ze gezegd - waarin wij leven, heeft behoefte aan schoonheid om niet aan wanhoop ten onder te gaan. Evenals de waarheid brengt de schoonheid vreugde in het hart van de mensen: het is die kostbare vrucht die weerstand biedt aan de tand des tijds, die de generaties verenigt en hen laat delen in de bewondering." 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Boodschap aan de kunstenaars (8 dec 1965)
Juist in deze geest van diepe achting voor de schoonheid had de Constitutie over de heilige Liturgie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) de historische vriendschap van de kerk voor de kunst herinnerd en door specifieker te spreken over de sacrale kunst, de "hoogste vorm" van de religieuze kunst, had ze niet geaarzeld om die van de kunstenaars "edele dienst" te noemen wanneer hun werken in staat zijn om op de een of andere manier na te denken over de oneindige schoonheid van God en om de geesten van de mensen tot hem te verheffen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 122. Ook dankzij hun bijdrage wordt "het beeld van God verhelderd, wordt de evangelische prediking voor de geest van de mens meer doorzichtelijk". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 62. In het licht hiervan komt de beweging van pater Marie Dominique Chenu niet als een verrassing, die stelt dat het werk van de godsdiensthistoricus onvolledig zou zijn als hij geen aandacht verschuldigd was voor zowel literaire als figuratieve kunstwerken die op hun wijze "niet alleen esthetische illustraties zijn, maar echte theologische 'plaatsen' ". Pater Marie Dominique Chenu, La teologia nel XII secolo, Milaan 1992, 9.
Om de boodschap door te geven die haar door Christus werd toevertrouwd heeft de Kerk kunst nodig. Kunst moet namelijk de wereld van de geest, van het onzichtbare, van God waarneembaar maken en voor zover mogelijk ook aantrekkelijk. Zij moet dus in belangrijke formules overbrengen wat in zichzelf onuitspreekbaar is. Nu heeft de kunst een geheel eigen vermogen om het een of andere aspect van de boodschap te nemen en het te vertalen in kleuren, vormen, klanken die de intuïtie van wie kijkt of luistert vergezellen. En dit zonder afbreuk te doen aan de boodschap zelf van zijn transcendente waarde en van zijn schittering van mysterie.
De Kerk heeft in het bijzonder mensen nodig die dit weten te realiseren op literair en figuratief gebied, door te werken met de oneindige mogelijkheden van de beelden en met hun symbolische kracht. Christus zelf heeft in zijn prediking ruimschoots gebruik gemaakt van beelden, die geheel in overeenstemming zijn met zijn keuze om in de menswording, icoon van de onzichtbare God te worden.
De Kerk heeft ook behoefte aan musici. Hoeveel heilige composities zijn in de loop der eeuwen door personen uitgewerkt die diep doordrongen zijn van de zin voor het mysterie! Talloze gelovigen hebben hun geloof gevoed met de melodieën die uit het hart van andere gelovigen zijn opgekomen en die deel zijn geworden van de liturgie of tenminste een zekere waardevolle hulp werden voor zijn passende ontwikkeling! In het lied wordt het geloof ervaren als overvloed van vreugde, van liefde, van vertrouwelijke afwachting van de heilbrengende tussenkomst van God.
De Kerk heeft architecten nodig, omdat ze ruimte nodig heeft om het christenvolk te verenigen en om de heilsmysteries te vieren. Na de verschrikkelijke verwoestingen van de laatste wereldoorlog en de uitbreiding van de metropolen heeft een nieuwe generatie van architecten zich waardig betoond om aan de eisen van de christelijke cultus te voldoen, door te getuigen dat het religieuze thema ook eerbied heeft voor de architectonische criteria van onze tijd. Er zijn niet zelden tempels gebouwd die tegelijkertijd plaatsen van gebed en authentieke kunstwerken zijn.
De Kerk heeft dus de kunst nodig. Kun je ook zeggen dat de kunst de Kerk nodig heeft? De vraag kan provocerend lijken. In werkelijkheid heeft ze als ze correct wordt begrepen een legitieme en diepe motivatie. De kunstenaar is steeds op zoek naar de geheime betekenis van de dingen, zijn kwelling is de wereld van het onuitsprekelijke uit te drukken. Hoe komt het dan dat we niet zien welke grote inspiratiestroom voor hem dat soort vaderland van de ziel, dat de godsdienst is, zou kunnen zijn? Is het misschien niet op het religieuze vlak dat er belangrijkere persoonlijke vragen worden gesteld en dat er definitieve existentiële antwoorden worden gezocht? In feite is het religieuze subject één van de meest behandelde door de kunstenaars van elke tijd. De Kerk heeft steeds een oproep gedaan aan hun creatieve vermogens om samen met de evangelische boodschap ook haar concrete toepassing in het leven van de christelijke gemeenschap te interpreteren. Deze samenwerking is bron geweest van wederzijdse spirituele verrijking. Uiteindelijk is ze de mens tot voordeel geweest voor zijn verstaan van zijn authentieke beeld en van zijn waarheid. Dat wil niet zeggen dat het menselijk genie ook geen stimulerende suggesties heeft gevonden in andere religieuze contexten. Het is voldoende te herinneren aan de kunst van de antieke wereld, vooral de Griekse en de Romeinse kunst, als ook die kunst die nog bloeit in de oudste beschavingen van het oosten. Het blijft echter waar dat het christendom krachtens het centrale dogma van de menswording van het Woord van God de kunstenaar een bijzonder rijke einder biedt aan inspirerende motieven. Wat een verarming voor de kunst zou het verlaten van de onuitputtelijke stroom van het evangelie zijn!
Met deze brief richt ik me tot jullie, kunstenaars in de hele wereld, om jullie mijn achting te verzekeren en om bij te dragen aan een versteviging van een vruchtbare samenwerking tussen de kunst en de kerk. Ik nodig uit om de diepte te ontdekken van de spirituele en religieuze dimensie die in alle tijden de kunst in haar meest edele uitdrukkingsvormen heeft gekenmerkt. En in dit perspectief doe ik een oproep aan jullie, kunstenaars van het geschreven en mondelinge woord, van het theater en van de muziek, van de beeldende kunsten en van de modernste communicatietechnologieën. Ik doe in het bijzonder een beroep op jullie, christelijke kunstenaars: aan een ieder zou ik willen herinneren dat het verbond dat altijd al is gesloten tussen evangelie en kunst, buiten de functionele eisen de uitnodiging impliceert om met creatieve intuïtie in het mysterie van de mens geworden God en tegelijkertijd in het mysterie van de mens door te dringen.
Elk menselijk wezen is in zekere zin onbekend met zichzelf. Jezus Christus openbaart niet alleen God, maar "maakt de mens voor zichzelf duidelijk". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 In Christus heeft God zich met de wereld verzoend. Alle gelovigen worden opgeroepen om dit getuigenis te geven; maar het is aan jullie, mannen en vrouwen die jullie leven aan de kunst hebt toegewijd, te zeggen met de rijkdom van jullie genialiteit dat in Christus de wereld is verrezen: in hem is verrezen de mens, in hem is verrezen het menselijk lichaam, in hem is verlost de hele schepping, waarover de heilige Paulus heeft geschreven dat ze "vurig verlangt naar de openbaarmaking van de kinderen van God" (Rom. 8, 19). Zij verwacht de openbaarmaking van de kinderen van God ook door middel van de kunst en in de kunst. En dit is jullie taak. In contact met de kunstwerken verwacht de mensheid van alle tijden - ook die van vandaag - op de eigen weg en op de eigen bestemming te worden verlicht.
In de Kerk weerklinkt vaak de aanroeping van de heilige Geest: Veni, Creator Spiritus ... - "Kom, Schepper Geest, daal tot ons neer, houd Gij bij ons uw intocht, Heer; vervul het hart dat U verbeidt, met hemelse barmhartigheid." Hymne bij de Paasvespers. De heilige Geest, "de Adem" (ruah), is hij aan wie reeds het boek Genesis een teken geeft: "De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de geest van God zweefde over de wateren" (Gen. 1, 2) Wat een affiniteit bestaat er tussen de woorden "adem - ademing" en "inspiratie"! De Geest is de mysterieuze kunstenaar van het universum. In het perspectief van het derde millennium, zou ik aan jullie artiesten willen wensen dat jullie in overvloed het geschenk kunnen ontvangen van die scheppende inspiraties waarmee elk authentiek kunstwerk begint. Beste kunstenaars, jullie weten goed dat er veel innerlijke en uiterlijke impulsen zijn die jullie talent kunnen inspireren. Elke authentieke inspiratie echter sluit in zich enkele trillingen van die 'adem' in waarmee de scheppende Geest vanaf het begin het werk van de schepping doordrong. Door zich te laten leiden door de mysterieuze wetten die het universum beheersen, ontmoet de goddelijke adem van de scheppende Geest het menselijk genie en stimuleert hij zijn scheppend vermogen. Hij raakt hem aan met een soort innerlijke verlichting, die de betekenis van het goede en het schone samenbrengt en hij wekt in hem de energieën van de geest en van het hart op door hem in staat te stellen om het idee te concipiëren en het vorm te geven in het kunstwerk. Er wordt dan juist, en zelfs in analoge zin gesproken over 'momenten van genade', omdat het menselijk wezen de mogelijkheid heeft om enkele ervaringen op te doen van het absolute dat hem overstijgt.
Op de drempel nu van het derde millennium wens ik jullie allen, zeer dierbare kunstenaars toe, dat jullie door deze creatieve inspiraties met een bijzondere intensiteit worden aangeraakt. Moge de schoonheid die jullie aan de generaties van morgen doorgeven in hen verwondering opwekken! Tegenover de sacraliteit van het leven en van het menselijk wezen, tegenover de wonderen van het universum, is de enige gepaste houding die van de verwondering.
Vanuit dit perspectief, vanuit de verwondering zal dat enthousiasme kunnen ontstaan waarover Norwid spreekt in zijn gedicht waarnaar ik in het begin verwees. Dit enthousiasme hebben de mensen van vandaag en morgen nodig om de cruciale uitdagen die aan de einder worden aangekondigd het hoofd te bieden en te overwinnen. Dank zij dit enthousiasme zal de mensheid na elke ontsteltenis zich weer oprichten en zijn weg hervatten. In deze zin is met diepe intuïtie gezegd dat "de schoonheid de wereld zal redden". F. Dostojevsky, De idioot. III,5
De schoonheid is het cijfer van het mysterie en oproep tot het transcendente. En ik nodig uit het leven te proeven en van de toekomst te dromen. Hierdoor kan de schoonheid van de geschapen dingen niet verbleken, en wekt ze dat geheimzinnige heimwee naar God op dat een man die verliefd was op het schone, zoals de heilige Augustus, met niet te evenaren accenten heeft weten te interpreteren: "Laat heb ik je bemind, zo oude en zo nieuwe schoonheid, laat heb ik je bemind!" H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,27, in: ccl,27,251: "Sero te amavi! Pulchritudo tam antiqua et tam nova, sero te amavi!"
Kunstenaars van de wereld, mogen jullie veelvoudige paden leiden tot die oneindige oceaan van schoonheid waar de verwondering, verwondering, roes, onzeglijke vreugde wordt.Moge het mysterie van de verrezen Christus jullie leiden en inspireren van wie de contemplatie in deze dagen de kerk vreugde brengt.
Moge de heilige Maagd jullie begeleiden, de "geheel schone" die talloze kunstenaars hebben afgebeeld en die de beroemde Dante in de schitteringen van het Paradijs beschouwt als: "schoonheid, wat een vreugde was er in de ogen van alle andere heiligen." Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Paradijs, XXXI,134-135
"Uit de chaos rijst de wereld van de geest op!" Uit de woorden die Adam Mickiewicz schreef op een moment van groot lijden voor het Poolse vaderland Vgl. Adam Mickiewicz, Boek, Ode aan de jeugd, Oda do mlodosci (1 jan 1820). 69, in: Wybór poezji, Breslau 1986, I,63 haal ik een wens voor jullie: moge jullie kunst bijdragen tot het verzekeren van een authentieke schoonheid die, als een glimp van de Geest van God, de materie voorstelt en de menselijke ziel voor de zin van het eeuwige opent.
Mijn zeer hartelijke wensen!
Vanuit het Vaticaan, 4 april 1999, Hoogfeest van Pasen, Verrijzenis van de Heer.Paus Johannes Paulus II