H. Paus Johannes Paulus II - 19 november 1980
De laatste troost die wij met elkaar zoeken, mijn geliefde medepelgrims 'in dit dal van tranen' (Salve Regina), is de troost in het aangezicht van de dood. Vanaf onze geboorte gaan wij hem tegemoet, maar in de ouderdom wordt zijn naderbij komen ons van jaar tot jaar bewuster - wanneer wij het niet geforceerd uit onze gedachten en gevoelens verdringen. De Schepper heeft het zo bewerkt, dat in de ouderdom een aanvaarden en doorstaan van de dood op bijna natuurlijke wijze wordt voorbereid, vergemakkelijkt en eigen gemaakt. Het bejaard worden is immers, zoals wij hebben gezien, een geleidelijk afscheid nemen van de ongebroken volheid van het leven, van het onbelemmerde contact met de wereld.
De grote school van het leven en het sterven brengt ons dan aan menig geopend graf, zij laat ons aan menig sterfbed staan, voordat wij het zelf zijn om wie - God geve het - anderen biddend heen staan. De bejaarde heeft een groter aantal van zulke lesuren van het leven meegemaakt dan de jongere, en hij maakt ze mee met toenemende regelmaat. Dat is zijn grote voordeel op de weg naar de grote drempel, die wij ons dikwijls eenzijdig als afgrond en nacht voor ogen stellen. Het uitzicht op de overzijde van de drempel is aan onze kant geblindeerd; maar hun die ons zijn voorgegaan, zou God in zijn liefde wel eens veel vaker dan men vermoedt, kunnen toestaan ons leven te begeleiden en met liefdevolle zorg te omgeven. Het was een gedachte van diep en levend geloof, die aan een kerk in deze stad als titel de naam 'Allerzielen-kerk' gaf. En de beide Duitse kerken in Rome heten: 'Heilige Maria op het kerkhof - in Campo Santo' en 'Heilige Maria van de arme zielen - dell' Anima'. Hoe meer de medemensen uit de zichtbare wereld om ons heen aan de grenzen van hun hulp komen, des te meer moeten wij in hen de boodschappers van de liefde van God zien, die de dood al hebben doorstaan en die ons van gene zijde opwachten: de heiligen, in het bijzonder onze persoonlijke beschermheiligen en onze overleden verwanten en vrienden die wij geborgen hopen in Gods barmhartigheid. Velen van u, mijn geliefde zusters en broeders, hebben de zichtbare nabijheid van hun levensgezel verloren. Hen geldt mijn pastorale bede: Laat steeds bewuster God tot uw levenspartner worden, dan bent u tevens met degene verbonden, die Hij u eenmaal tot reisgenoot gaf en die nu zelf in God de kern van het bestaan heeft gevonden. Zonder een zekere vertrouwdheid met God is er uiteindelijk geen troost bij het sterven. Want juist dat wil God immers met de dood: dat wij ons tenminste op uitgerekend dit ene uur van ons leven geheel verlaten op zijn liefde, zonder enige andere zekerheid dan juist zijn liefde. Hoe zouden wij Hem zuiverder ons geloven, hopen, liefhebben kunnen laten zien!
Een laatste gedachte in dit verband. Zij is zeker voor menigeen onder u een woord naar uw hart. De dood zelf is een troost! Het leven op deze aarde, zelfs wanneer zij niet een 'dal van tranen' zou zijn, zou ons niet voor altijd tot tehuis kunnen dienen. Zij zou meer en meer tot gevangenis, tot 'ballingschap' (Salve Regina) worden. Want'al het vergankelijke is slechts een gelijkenis'! Goethe, Faust II, slotkoor En zo dringen zich naar onze lippen de woorden van de heilige Augustinus die nooit hun glans verliezen: 'Gij hebt ons voor U geschapen, Heer; en rusteloos is ons hart, tot-het zijn rust vindt in U!'. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 1, 1, 1
Daarom zijn er niet enerzijds zij die ten dode zijn gewijd en anderzijds zij die zogenaamd in het leven staan. Wat ons allen staat te wachten is een geboorte, een gedaanteverandering, waarvan wij met Jezus op de Olijfberg de weeën vrezen, waarvan wij echter de stralende afloop reeds in ons dragen, sinds wij door de doop aan Jezus' dood en overwinning deel hebben gekregen. Vgl. Rom. 6, 3-6 Vgl. Kol. 2, 12
Met u allen, met u hier in de dom van onze lieve Vrouw, met u bij de radio en bij de televisie, met allen die ik tijdens deze gezegende dagen mocht ontmoeten, met alle burgers en gasten van dit mooie land, met alle gelovigen en voor alle zoekenden, met de kinderen en de jongeren, de volwassenen en de bejaarden zou ik in dit uur van afscheid onze bezinning tot een gebed willen laten worden:
'Van de moederschoot af was ik veilig bij U; o verwerp mij dan niet nu mijn kracht mindert!' (Ps. 71, 6.9)
'Dat wij, gesteund door uw barmhartigheid, vrij mogen zijn van zonde, en beveiligd tegen alle onrust. Hoopvol wachtend op de komst van Jezus, Messias, uw Zoon!'. Ordinarium missae En in de dom van onze lieve Vrouw wil ik ons gebed, dat steeds in de Geest van Jezus wordt uitgesproken en altijd alleen maar door Jezus tot de Vader komt, verbinden met het gebed van haar die voor ons als eerst-verloste een moeder en zuster is Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964), 24.14.
'Heilige Maria, moeder van God,
bid voor ons zondaars
- nu
en in het uur van onze dood!
Amen'.
Geloofd zij Jezus Christus!