Paus Pius XII - 3 oktober 1941
Daarom is de Kerk, te midden van de contrasterende en ontbindende strekkingen van een opgewonden, dooreengeschokte wereld, steeds vastberaden en sereen op haar weg van rechtvaardigheid voortgeschreden, zonder angst voor de, vijanden, niet slaafs verbonden met haar vrienden. En gij, die de annalen van de geschiedenis van de Kerk bestudeert, die annalen zo rijk aan strijd en overwinningen, gij ziet hoe de Kerk onberoerd en onbewogen, steunend op de onwankelbare basis van de grondwet haar door haar goddelijke Stichter gegeven, in de loop der eeuwen een recht doet ontstaan dat, ingegeven door de H. Geest, en als uitdrukking van de vruchtbare volheid van haar leven, voor alle volkeren en alle naties, voor alle rassen en alle talen, dezelfde gerechtelijke toestand schept. De Kerk heeft aan de universele kudde des Heren zulkdanige voorschriften gegeven, dat eenheid en uitgebreidheid, vrijheid en tucht zich op wonderbare wijze verenigd vinden, bezield en ondersteund. En thans meer dan ooit, nu het blijkt dat in niet geringe mate de eerbied voor de majesteit van het recht geschokt is, en overwegingen van nut en eigenbelang, van macht en van rijkdom boven het recht gesteld worden, betaamt het dat de organen van de Kerk; die met het rechtspreken belast zijn, aan het Christenvolk het levendig bewustzijn schenken dat de Bruid van Christus nooit aan haar taak tekort schiet noch haar weg wijzigt om van richting te veranderen, maar altijd is en vooruitschrijdt trouw aan haar sublieme zending. Naar zulk verheven doel streeft in de hoogste mate uw uitmuntend College.
Het is wel gekend hoe hoog de besluiten van uw Tribunaal bij de andere kerkelijke rechtbanken, alsmede bij de moralisten en de juristen aangeschreven staan. Maar hoe groter het gezag is dat de H. R. Rota geniet, des te meer is zij gehouden de normen van het recht heilig na te leven en getrouw te verklaren, in de geest van de Paus van Rome, onder wiens ogen zij haar eigen ambt uitoefent, als instrument en orgaan van dezelfde Heiligen Stoel. Wat gezegd moet worden voor alle zaken waarmee de Rota zich bezighoudt, geldt bijzonder voor de steeds talrijke huwelijksgevallen over dewelke uw roemrijke Deken zoeven verslag heeft uitgebracht. De juiste oplossing daarvan streeft er naar de best mogelijke wijze te voorzien zowel in de heiligheid en de bestendigheid van het huwelijk als in het natuurlijk recht van de gelovigen, rekening houdend met het gemeen goed van de menselijke maatschappij en met het privaat goed van de enkelingen.
En in de eerste plaats het recht op het huwelijk in overweging nemend hebben Onze beroemde voorgangers Leo XIII en Pius XI reeds onderwezen dat geen enkele menselijke wet aan de mens het natuurlijk en oorspronkelijk recht op het huwelijk kan ontnemen. Zulk recht, omdat het onmiddellijk aan de mens gegeven werd door de Schepper van de natuur, den hoogste Wetgever, kan inderdaad aan niemand geweigerd worden, indien het niet bewezen wordt dat hij er vrijwillig aan verzaakt heeft of ten gevolge van geestelijke of lichamelijke gebreken, onbekwaam is het huwelijk aan te gaan. Maar, opdat in afzonderlijke gevallen verboden worde het huwelijk aan te gaan of het reeds aangegane huwelijk nietig verklaard worde, is het nodig dat deze onbekwaamheid voorafgaand en bij voortduring bestaat, niet alleen op een twijfelachtige of waarschijnlijke wijze, maar met morele zekerheid; en in geval van zulke zekerheid kan het huwelijk niet toegelaten worden noch kan het aangegane huwelijk geldig geacht worden.
Gevallen van dergelijke onbekwaamheid, hetzij psychische - d.i. onbekwaamheid van de geest - hetzij lichamelijke, die uiteraard zo kies en vaak zeer ingewikkeld zijn, worden niet zelden aan de H. R. Rota voorgelegd; en het strekt haar tot luister en roem dat ze die behandeld heeft met grote zorg en zonder aanzien des persoons.
De H. R. Rota heeft zich onlangs met de psychische onbekwaamheid, die haar oorzaak vindt in een pathologisch gebrek, bezig. gehouden en bij deze gelegnheid had het gerechtelijk vonnis enkele theorieën, door de moderne psychiaters en psychologen als de allernieuwste voorgesteld, te vermelden. Zeker is dit een lofwaardige zaak en een bewijs van een onverdroten en breed onderzoek; want de kerkelijke jurisprudentie mag noch moet den waren vooruitgang der wetenschappen, die de morele en gerechtelijke zaken raken, verwaarlozen; het verwerpen ervan, alleen omdat ze nieuw zijn, kan ook niet als geoorloofd en passend beschouwd worden. Is misschien het nieuwe vijand van de wetenschap? Hoe zou de menselijke kennis kunnen vooruitgaan in het onmetelijk veld der natuur, zonder nieuwe schreden die verder leiden dan de reeds veroverde waarheid? Het is daarom nodig te onderzoeken en te overwegen met scherpzinnigheid en grote nauwgezetheid of het werkelijk om echte wetenschap gaat, aan dewelke voldoende experimenten en bewijzen zekerheid verlenen, en niet enkel maar om vage hypothesen en theorieën, niet gesteund op positieve en stevige bewijsgronden; in dit geval zouden zij niet in staat zijn de basis te vormen van een zekere rechtsuitspraak, die alle voorzichtige twijfel zou uitsluiten.
Wat betreft de ongeldigheidsverklaringen van de huwelijken weet iedereen hoe omzichtig en bedachtzaam de Kerk is om deze niet in de hand te werken. Indien inderdaad de rust, de hechtheid en de veiligheid van den menselijke omgang in 't algemeen vereisen dat de contracten niet op lichtzinnige wijze zouden nietig verklaard worden, dan is dit nog meer waar voor een contract van zoveel belang als het huwelijk, de stevigheid en de duurzaamheid toch van dit contract zijn vereist in het algemeen belang van de menselijke gemeenschap én in het bijzonder belang van de gehuwden en van de nakomelingschap. Door zijn waardigheid van sacrament belet het dat wat heilig en sacramenteel is lichtzinnig zou blootgesteld worden aan het gevaar van ontheiliging. Wie weet daarenboven niet dat de menselijke harten niet zelden al te zeer geneigd zijn te trachten zich los te maken van een reeds aangegane huwelijksband, voor deze of gene grief, of uit onenigheid met of afkeer voor de andere partij, of om zich een weg te openen naar de vereniging met een ander, zondig bemind, persoon. Het is daarom dat de kerkelijke rechter zich niet te gemakkelijk mag tonen in het nietig verklaren van het huwelijk, maar hij moet veeleer en voor alles zo handelen dat geldig wordt wat op ongeldige wijze werd gesloten. Bijzonder als de omstandigheden van het bijzonder geval het aanraden.
Indien de geldigmaking onmogelijk blijkt, 't zij omdat er zich een vernietigend beletsel tegen verzet, waarvan de Kerk niet kan of niet pleegt te ontslaan, 't zij omdat de partijen weigeren hun toestemming te geven of te vernieuwen, dan kan de ongeldigheidsverklaring niet geweigerd worden aan hem die ze, volgens de canonieke voorschriften, rechtvaardig en wettelijk vordert, mits de ingeroepen ongeldigheid vaststa. Dat "vaststaan" wordt in menselijke zaken gewoonlijk gebruikt voor iets waarvan men "morele" zekerheid heeft, die alle voorzichtige twijfel uitsluit, of op positieve redenen gegrond is. De absolute zekerheid van de ongeldigheid, 't is te zeggen deze die niet alleen iedere positieve waarschijnlijkheid uitsluit, maar ook de eenvoudige mogelijkheid van het tegenovergestelde, mag niet geëist worden. De norm van het recht volgens dewelke "het huwelijk gunstrecht geniet, zodat bij twijfel aan zijn geldigheid, het zó lang voor geldig gehouden wordt, als het tegendeel niet gerechtelijk volop en overtuigend is bewezen" Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1014 bedoelt in feite niets anders dan de morele zekerheid van het tegenovergestelde, welke moet vaststaan. Geen enkele kerkelijke rechtbank heeft het recht en de macht meer te eisen. Door meer te eisen wordt gemakkelijk het strikte recht van de eisers op het huwelijk gekrenkt, vermits ze, in werkelijkheid door geen enkelen huwelijksband verbonden, het natuurlijk recht dien aan te gaan, genieten.
Wat ten slotte het ontbinden van de geldig gesloten band betreft, ook in deze gevallen is de H. R. Rota geroepen te onderzoeken of al wat er voorafgaandelijk vereist is voor de geldige en geoorloofde verbreking van de band volbracht werd, en vervolgens of aan het Opperste Gezag van de Paus het toekennen van deze gunst kan aangeraden worden.
Deze vereisten hebben voornamelijk betrekking op de ontbindbaarheid zelf van het huwelijk. Het is overbodig het voor een gerechtelijk College als het uwe te herhalen, maar het is niet misplaatst in onze redevoering te, herhalen dat het huwelijk, voltrokken en bekrachtigd volgens het goddelijk recht, onverbreekbaar is voor zover het door geen enkele menselijke macht kan ontbonden worden Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1118; terwijl de andere huwelijken, hoewel ze innerlijk onontbindbaar zijn, daarom nog geen absolute uiterlijke onontbindbaarheid bezitten, maar, mits zekere noodzakelijke voorwaarden, kunnen ontbonden worden (in tamelijk zeldzame gevallen, zoals men weet), krachtens het Paulinisch privilege, en bovendien door de Paus van Rome krachtens zijn ministeriële macht.
Als wij u zeggen dat de kerkelijke rechter geroepen is te onderzoeken of het vaststaat dat zulke veronderstellingen bestaan, zult u aanstonds begrijpen hoe het belang van het argument voldoende aanduidt dat een zulkdanig onderzoek in alle strengheid en met stiptheid en zorg moet geleid worden, des te meer daar waar het gaat om de vicariele macht in zake goddelijk recht, de geldigheid zelf van de ontbinding van de band afhangt van het bestaan van de noodzakelijke vereisten. Daarbij moeten in ieder zaak en in elk stadium van het proces de voorschriften, welke de christelijke zedigheid in zulke kiese zaak oplegt, ten strengste in acht genomen worden.
Voor 't overige valt er niet aan te twijfel en dat ook hier het reeds hoger vermelde principe van kracht is, dat nl. morele zekerheid, d.i. die welke elke voorzichtige twijfel van het tegenovergestelde uitsluit, volstaat. Het is zeker waar dat er zich in dezen tijd, waarin de minachting van en de onverschilligheid voor al wat godsdienst is den geest van een nieuw genotzuchtig en hovaardig heidendom hebben doen herleven, op vele plaatsen een scheidingsmanie openbaart die er naar streeft de huwelijken met groter gemakkelijkheid en lichtzinnigheid te sluiten en te ontbinden dan deze waarmee men huur- en arbeidscontracten afsluit. Maar met zulke onbezonnen en lichtzinnige manie kan geen rekening gehouden worden tenzij de kerkelijke rechtbanken zouden afwijken van de norm en de praktijk welke een gezond oordeel en een fijngevoelig geweten voorschrijven en goedkeuren. Voor de onontbindbaarheid of de ontbindbaarheid van het huwelijk kan er in de Kerk geen andere norm en praktijk gelden dan deze door God, Schepper van de natuur en van de genade, ingesteld.
In dit opzicht zijn er twee teksten van de Heilige Boeken die op zekere wijze de grenzen aanduiden binnen dewelke het verbreken van de huwelijksband moet blijven, en die én de hedendaagse wulpsheid én een rigorisme strijdig' met de goddelijke wil en het goddelijk gebod uitsluiten. De ene is: "Wat God verenigd heeft, dat scheide een mens niet" (Mt. 19, 6); d.w.z. niet de mens maar God kan de echtgenoten scheiden en daarom is die scheiding waar God den hand niet verbreekt ongeldig. De andere is: "De broeder of de zuster blijft niet verbonden ... ; tot vrede heeft God ons geroepen" (1 Kor. 7, 15); d.w.z. daar is geen dienstbaarheid noch band meer waar God hem ontbindt en aldus aan de echtgenoten toelaat geldig een nieuw huwelijk aan te gaan. In elk geval, de opperste norm volgens dewelke de Paus van Rome, zijn vicariele macht om huwelijken te ontbinden gebruikt is deze die Wij reeds in 't begin aangeduid hebben als regel voor het uitoefenen van de rechterlijke macht in de Kerk, d.w.z. het « heil der zielen» voor welks verwezenlijking zowel het gemeenschappelijk welzijn van de religieuze maatschappij, en in 't algemeen van de ganse menselijke gemeenschap, als het welzijn van de enkelingen op de vereiste en evenredige manier in overweging worden genomen.
Dit zijn Onze woorden die het nieuwe rechterlijk jaar der H. R. Rota inluiden. Voor u, beminde zonen, zijn ze tevens een waarborg die bij God, en dank zij Zijn genade, uw moeizame en inspanningsvolle schreden in de opsporing en de bevestiging van de rechtvaardigheid en den vrede onder de gelovigen die, om welke reden ook, beroep doen op uw Tribunaal, waardig kan maken van het loon der atleten die strijden in de arena der christelijke rechtsspraak. Maar bij 't begin van dit nieuwe jaar wil Onze stem ook nog begroeten de intrede van de H. R. Rota in haar nieuwe zetel, door Ons, aldus het werk van Onzen onsterfelijken Voorganger voltooiend, gereedgemaakt en ingericht in de majestueuze zalen van de Apostolische Kanselarij, waar de uitgegraven bodem van het antieke Rome, de historische wanden, de trappen en de portieken, die van een buitengewone geschiedenis en kunst getuigen, u diepzinnige gedachten zullen ingeven. Daarom is het Ons een bijzonder genoegen aan de zo verdienstelijke Deken en aan de andere leden van dit roemrijk College zulk klaarblijkend bewijs van Onze waardering voor hun wijs en voorbeeldig werk te geven. En daarom koesteren wij het vertrouwen, en Wij menen reeds te zien dat in deze nieuwe zalen en kamers, beter aangepast aan de voornamen stand en de belangrijkheid van de hiërarchische waardigheid van dit Tribunaal, dat de kerkelijke rechtsspraak nieuwe en nog prachtiger vruchten zal doen rijpen tot glorie van de Kerk en tot heil van de zielen.
In afwachting daarvan en met zulke vertrouwende hoop roepen Wij over allen en over ieder van de aanwezigen het licht en de bijstand van de Almachtige af, terwijl Wij aan allen van harte Onzen Vaderlijke Apostolische Zegen schenken.