21 november 1964
Hierin heeft Gods liefde zich onder ons geopenbaard, dat de eniggeboren Zoon van God door de Vader in de wereld is gezonden om, mens geworden, de gehele mensheid te verlossen en daardoor tot nieuw leven te wekken en tot een eenheid te verzamelen. Vgl. 1 Joh. 4, 9 Vgl. Kol. 1, 18-20 Vgl. Joh. 11, 52 Voordat Hij zichzelf op het kruis als een onbevlekt offer aan de Vader opdroeg, bad Hij tot Hem voor de gelovigen met deze woorden: "Mogen zij allen één zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U; mogen zij ook in Ons zijn, zodat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt" (Joh. 17, 21). En Hij stelde in zijn Kerk het wonderbaar sacrament in van de Eucharistie, dat de eenheid van de Kerk verzinnebeeldt en verwezenlijkt. Aan zijn leerlingen gaf Hij het nieuwe gebod van de onderlinge liefde Vgl. Joh. 13, 34 en Hij beloofde hun als Helper de Geest Vgl. Joh. 16, 7 die als Heer en levengever bij hen zou blijven voor altijd.
Na zijn verheffing op het kruis en zijn verheerlijking heeft de Heer Jezus de beloofde Geest uitgestort, door wie Hij het volk van het nieuwe Verbond, de Kerk, heeft geroepen en bijeengebracht tot de eenheid van het geloof, de hoop en de liefde, volgens de leer van de apostel: "Eén Lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop, waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop" (Ef. 4, 4-5). Immers "gij allen, die gedoopt zijt in Christus, hebt u met Christus bekleed... Allen zijt gij één in Christus Jezus" (Gal. 3, 27-28). De Heilige Geest, die in de gelovigen woont en die de gehele Kerk vervult en leidt, brengt die wonderbare eenheid van de gelovigen tot stand en verbindt hen allen zó innig met elkaar in Christus, dat Hij het Beginsel is van de eenheid van de Kerk. Hij bewerkt een verscheidenheid van genaden en bedieningen Vgl. 1 Kor. 12, 4-11 en verrijkt de Kerk van Jezus Christus met allerlei gaven "om de heiligen toe te rusten voor het werk der bediening, tot opbouw van het Lichaam van Christus" (Ef. 4, 12).
Om zijn heilige Kerk over de gehele wereld tot aan het einde der tijden in stand te houden droeg Christus aan het College van de twaalf de taak op om te onderrichten, te besturen en te heiligen. Vgl. Mt. 28, 18-20. , vergeleken met Joh. 20, 21-23 Onder hen koos Hij Petrus uit, en na diens geloofsbelijdenis besloot Hij, op hem zijn Kerk te bouwen; Hij beloofde hem de sleutels van het Koninkrijk der hemelen Vgl. Mt. 16, 19. , vergeleken met Mt. 18, 18 en vertrouwde hem, na de betuiging van zijn liefde, al zijn schapen toe om hen in het geloof te bevestigen Vgl. Lc.22,32 en hen in volmaakte eenheid te weiden Vgl. Joh. 21, 15-17 , terwijl Christus Jezus zelf voor altijd de sluitsteen Vgl. Ef. 2, 20 blijft en de herder van onze zielen. Vgl. 1 Petr. 2, 25 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870)
Jezus Christus wil zijn volk doen groeien door de getrouwe prediking van het Evangelie, de bediening van de Sacramenten en de liefdevolle leiding van de apostelen en hun opvolgers, de bisschoppen, met de opvolger van Petrus aan hun hoofd, onder de werking van de Heilige Geest, en Hij vervolmaakt de gemeenschap van zijn volk in de eenheid: in de belijdenis van eenzelfde geloof, in de gemeenschappelijke viering van de goddelijke eredienst en in de broederlijke eendracht van 'Gods gezin.
Zo brengt dan de Kerk, Gods enige kudde, als een banier, opgericht voor de volken Vgl. Jes. 11, 10-12 , aan heel de mensheid het Evangelie van de vrede Vgl. Ef. 2, 17-18. vergeleken met Mc. 16, 15 , en volbrengt zij in hoop haar pelgrimstocht naar het einddoel, het hemels vaderland. Vgl. 1 Pt. 1, 3-9
Dit is het heilig geheim van de eenheid van de Kerk, in Christus en door Christus, waarbij de Heilige Geest een verscheidenheid van gaven uitwerkt. Het hoogste voorbeeld en beginsel van dit geheim is de eenheid van de éne God de Vader en de Zoon in de Heilige Geest, in de Drie-eenheid van de Personen.
In deze ene en enige Kerk van God hebben reeds in het begin zich enkele scheuringen voorgedaan Vgl. 1 Kor. 11, 18-19 Vgl. Gal. 1, 6-9 Vgl. 1 Joh. 2, 18-19 , die de apostel scherp veroordeelt. Vgl. 1 Kor. 1, 11. vv Vgl. 1 Kor. 11, 22 In latere eeuwen echter zijn er grotere onenigheden ontstaan en hebben omvangrijke gemeenschappen zich afgescheiden van de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk, soms niet zonder de schuld van mensen van beide partijen. Hen echter, die nu geboren worden in dergelijke gemeenschappen en er gevormd worden tot het geloof in Christus, kan men niet beschuldigen van de zonde van afscheiding, en de katholieke Kerk koestert jegens hen een broederlijke eerbied en liefde. Want zij, die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, hebben een zekere, zij het onvolmaakte, gemeenschap met de katholieke Kerk. Ongetwijfeld bestaan er, op grond van verschillen van allerlei aard, tussen hen en de katholieke Kerk, in de leer en soms ook in de discipline, en eveneens met betrekking tot de structuur van de Kerk, talrijke en soms ernstige beletselen voor een volledige kerkelijke gemeenschap, die de oecumenische beweging uit de weg tracht te ruimen. Toch worden deze mensen, door het geloof in het Doopsel gerechtvaardigd, in Christus ingelijfd Vgl. Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de Armeniërs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 4-6 en daarom dragen zij met recht de erenaam van Christen en worden zij door de kinderen van de katholieke Kerk met recht erkend als broeders in de Heer. Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Ps. 32, II, 29: PL 36, 299
Bovendien kunnen er onder de elementen of waarden, die alle samen de Kerk opbouwen en levend maken, verschillende, ja soms zeer vele en uitermate belangrijke worden aangetroffen buiten het zichtbaar geheel van de katholieke Kerk, zoals: het geschreven Woord van God, het genadeleven, het geloof, de hoop en de liefde, en andere innerlijke gaven van de Heilige Geest en zichtbare elementen. Al deze zaken, die van Christus voortkomen en tot Hem voeren, behoren rechtens tot de enige Kerk van Christus.
Ook zien wij, dat bij de van ons gescheiden broeders talrijke heilige handelingen van de christelijke godsdienst worden verricht, en deze kunnen op allerlei wijzen, volgens de verschillende situatie van iedere Kerk of gemeenschap, zeer zeker en werkelijk het genadeleven voortbrengen, en ze zijn een geschikte weg om de toegang tot de heilsgemeenschap te ontsluiten.
Daarom zijn ook de afgescheiden Kerken Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 4. Over de hoogmoed van de Grieken ten opzichte van de Latijnen, Caput 4. De superbia Graecorum contra Latinos (11 nov 1215) Vgl. 2e Concilie van Lyon, 4e Zitting - Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV - Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274) Vgl. Concilie van Florence, Bul, Sessio VI - 6e Zitting: Over de eenheid met de Grieken, Laetentur caeli - Decretum pro Graecis (6 juli 1439) en gemeenschappen, ofschoon zij volgens onze overtuiging bepaalde tekorten vertonen, geenszins zonder betekenis en waarde in het heilsmysterie. Want de Geest van Christus weigert niet, zich van haar te bedienen als heilsmiddelen, die hun kracht ontlenen aan de volheid zelf van genade en waarheid, aan de katholieke Kerk toevertrouwd.
Maar de van ons gescheiden broeders, hetzij individueel, hetzij collectief in hun gemeenschappen en Kerken, bezitten toch niet de eenheid, door Jezus Christus geschonken aan allen, die Hij heeft doen herboren worden en gezamenlijk tot leven heeft gewekt voor één lichaam en voor een nieuw leven, de eenheid, waarvan de Heilige Schrift en de eerbiedwaardige overlevering van de Kerk getuigen. Want alleen door de katholieke Kerk van Christus, die het algemeen heilsmiddel is, kan men deelachtig worden aan heel de volheid van de heilsmiddelen. Wij geloven nl., dat de Heer alle goederen van het nieuwe Verbond alleen aan het apostelcollege, met Petrus als hoofd, heeft toevertrouwd, en wel om op aarde het éne Lichaam van Christus te vormen, waarin allen, die reeds op enigerlei wijze deel uitmaken van het volk Gods, volledig moeten worden ingelijfd. En al blijft dit volk gedurende zijn aardse pelgrimstocht in zijn leden blootgesteld aan de zonde, toch groeit het in Christus en wordt het door God volgens zijn mysterievolle plannen met zachtheid geleid, om eens blij te komen tot de gehele volheid van de eeuwige heerlijkheid en het hemelse Jeruzalem.
Omdat men tegenwoordig onder de stuwing van de Heilige Geest in verschillende delen van de wereld door gebed, woord en daad op allerlei wijzen tracht, dichter te naderen tot die volheid van de eenheid, door Jezus Christus gewild, spoort dit heilig Concilie alle katholieken aan om de tekenen des tijds te verstaan en ijverig deel te nemen aan het oecumenisch werk.
Onder "Oecumenische beweging" verstaat men de activiteiten en de initiatieven, die men naargelang van de verschillende noden van de Kerk en naargelang van de omstandigheden onderneemt en organiseert om de eenheid onder de Christenen te bevorderen. Dit zijn op de eerste plaats alle pogingen om woorden, oordelen en daden te vermijden, die niet naar billijkheid en waarheid zijn afgestemd op de situatie van onze gescheiden broeders en daardoor de betrekkingen met hen bemoeilijken. Verder de "dialoog" tussen goed onderlegde deskundigen in bijeenkomsten, die Christenen uit verschillende Kerken of gemeenschappen houden in echt religieuze geest, een dialoog, waarbij ieder de leer van zijn eigen gemeenschap scherper uiteenzet en het eigen karakter ervan duidelijk belicht. Door deze dialoog immers krijgen allen een juistere kennis van de leer en het leven van elk aars gemeenschap en leren deze billijker beoordelen. Ook komen die gemeenschappen zo tot een bredere samenwerking op alle terreinen, waar het gemeenschappelijk welzijn eisen stelt aan het christelijk geweten, en, waar het kan, verenigen zij zich in een eensgezind gebed. Tenslotte bezinnen allen zich op hun trouw aan Christus' wil omtrent de Kerk en pakken, zoals plicht is, energiek het werk aan van vernieuwing en hervorming.
Wanneer de katholieken dit alles onder de leiding van hun herders verstandig en met het nodige geduld ten uitvoer brengen, bevorderen zij de billijkheid en de waarheid, de eendracht en de samenwerking, de broederlijkheid en de eenheid. Langs deze weg zullen geleidelijk de hinderpalen voor de volmaakte kerkelijke gemeenschap worden overwonnen en zullen alle Christenen in de éne viering van de Eucharistie worden samengebracht tot de eenheid van de éne en enige Kerk. Deze eenheid, die Christus van het begin af aan heeft geschonken aan zijn Kerk, bestaat, naar wij vast geloven, onvergankelijk in de katholieke Kerk, en ze zal, naar wij hopen, steeds blijven groeien tot aan het eind van de tijden.
Zonder enige twijfel is het werk van voorbereiding en verzoening van individuele personen, die verlangen naar de volledige katholieke gemeenschap, uiteraard onderscheiden van het oecumenische werk. Toch beo staat er tussen beide geen tegenstrijdigheid, omdat beide berusten op Gods wonderbare beschikking.
De katholieken moeten bij hun oecumenische activiteit zich bezorgd tonen voor hun gescheiden broeders door voor hen te bidden, door hen in te lichten omtrent de aangelegenheden van de Kerk en door zelf het eerst tot hen te gaan. Vooral echter moeten zij eerlijk en zorgvuldig nagaan, wat in de katholieke Kerk zelf vernieuwd en tot stand gebracht moet worden om haar leven te maken tot een getrouwer en duidelijker getuigenis van de leer en de instellingen, die Christus door zijn apostelen heeft overgeleverd.
Want al bezit de katholieke Kerk heel de door God geopenbaarde waarheid en alle genademiddelen, toch leven haar leden daaruit niet met de vurigheid, die zij moesten hebben. Daaraan is het te wijten, dat het gelaat van de Kerk niet zijn volle glans vertoont voor de van ons gescheiden broeders en de gehele wereld, en dat de uitbreiding van het Koninkrijk Gods wordt vertraagd. Daarom moeten alle katholieken naar de christelijke volmaaktheid streven Vgl. Jak. 1, 4 Vgl. Rom. 12, 1-2 en moet ieder overeenkomstig zijn mogelijkheden zijn best doen om de Kerk, die de nederigheid en het sterven van Jezus in haar lichaam draagt Vgl. 2 Kor. 4, 10 Vgl. Fil. 2, 5-8 te brengen tot een steeds grotere reinheid en vernieuwing, totdat Christus haar tot zich voert als de heerlijke Kerk, zonder vlek of rimpel. Vgl. Ef. 5, 27
Met behoud van de eenheid in het noodzakelijke moeten allen in de Kerk, ieder volgens zijn eigen taak, plaats laten voor de nodige vrijheid wat betreft de verschillende vormen van geestelijk leven en discipline, de verscheidenheid van ritussen, en zelfs de theologische uitwerking van de geopenbaarde waarheid; en in alles moeten zij de liefde beoefenen. Op deze wijze zullen zij de ware katholiciteit en tevens de apostoliciteit van de Kerk steeds duidelijker doen uitkomen.
Van de andere kant hebben de katholieken de plicht, de echt christelijke waarden uit het gemeenschappelijk erfgoed bij de van ons gescheiden broeders met vreugde te erkennen en te waarderen. Het erkennen van de rijkdom van Christus en van werken van deugd in het leven van anderen, die getuigenis afleggen voor Christus, soms tot aan het vergieten van hun bloed, is billijk en heilzaam; want God is altijd wonderbaar en verheven in zijn werken.
Ook mogen wij niet vergeten, dat al wat de genade van de Heilige Geest uitwerkt in onze gescheiden broeders, ook kan strekken tot stichting van ons. Niets wat waarlijk christelijk is, kan ooit in strijd zijn met de echte waarden van het geloof; integendeel, het waarlijk christelijke kan ons altijd helpen om het geheim zelf van Christus en de Kerk beter te verstaan.
Toch is de verdeeldheid van de christenen voor de Kerk een beletsel om de volheid van de haar eigen katholiciteit te verwezenlijken in de kinderen, die wel door het doopsel tot haar behoren, maar gescheiden zijn van de volledige gemeenschap met haar. En ook voor de Kerk zelf wordt het zo moeilijker om de volheid van de katholiciteit in de werkelijkheid van het leven in ieder opzicht tot uitdrukking te brengen.
Dit heilig Concilie constateert met vreugde, dat de deelname van de katholieken aan de oecumenische beweging met de dag toeneemt, en het drukt de bisschoppen over heel de wereld op het hart, haar met ijver te bevorderen en verstandig te leiden.
Omdat iedere vernieuwing van de Kerk Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Constitutie, Sessie 12 - Constitutie tot het opleggen van belastingen - sluiting van het Concilie, Sessio XII - Constituti (16 mrt 1517). Mansi 3Z, 988 B-C. wezenlijk bestaat in een grotere getrouwheid jegens haar roeping, ligt hierin ongetwijfeld de zin van de beweging tot eenheid. Christus roept de Kerk op haar aardse pelgrimstocht tot deze voortdurende hervorming, die zij als menselijke en aardse instelling steeds weer nodig heeft. Zou er dus door de tijdsomstandigheden op het gebied van het zedelijk leven, van de kerkelijke tucht of ook in de formulering van de leer goed te onderscheiden van de geloofsinhoud zelf iets in verval zijn geraakt, dan moet dit op het juiste ogenblik en op de vereiste manier worden gecorrigeerd.
Deze vernieuwing is daarom van grote oecumenische betekenis. In de verschillende uitingen van het kerkelijk leven, waarin de vernieuwing reeds gaande is, zoals de Bijbelse en liturgische beweging, de verkondiging van Gods woord en de catechese, het lekenapostolaat, de nieuwe vormen in het religieuze leven, de spiritualiteit van het huwelijk, de leer en de activiteit van de Kerk op sociaal gebied, moet men waarborgen en voortekenen zien van een gelukkige vooruitgang van het oecumenisme in de toekomst.
Deze bekering van het hart en heiligheid van leven moeten, samen met private en publieke gebeden voor de eenheid van de Christenen, beschouwd worden als de ziel van heel de oecumenische beweging en kunnen met recht een geestelijk oecumenisme worden genoemd.
Het is dan ook bij de katholieken een gebruik om dikwijls samen het gebed te bidden voor de eenheid van de Kerk, dat onze Verlosser op de vooravond van zijn lijden zo dringend bad tot zijn Vader: "Mogen zij allen één zijn" (Joh. 17, 21).
Bij bepaalde bijzondere gelegenheden, zoals gebedsoefeningen "voor de eenheid" en bij oecumenische congressen is het geoorloofd en zelfs wenselijk, dat katholieken zich met hun gescheiden broeders verenigen in gebed. Deze gezamenlijke gebeden zijn ongetwijfeld een zeer krachtig middel om de genade van de eenheid te verkrijgen en ze vormen een echt bewijs van de banden, die de katholieken nog verbinden met hun gescheiden broeders: "want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden" (Mt. 18, 20).
Toch mag men de deelname aan elkaars heilige diensten niet beschouwen als een middel, dat men naar willekeur kan aanwenden om de eenheid van de Christenen te herstellen. Deze deelname hangt vooral af van twee beginselen: het uitdrukken van de eenheid van de Kerk en het deelhebben aan de genademiddelen. Het uitdrukken van de eenheid verbiedt meestal de deelname. De noodzaak om deel te hebben aan de genade maakt haar soms aanbevelenswaardig. Over de concrete manier van handelen moet het plaatselijk bisschoppelijk gezag, rekening houdend met alle omstandigheden van tijd, plaats en personen, met wijsheid beslissen, tenzij de bisschoppenconferentie overeenkomstig haar eigen statuten of de heilige Stoel anders bepalen.
Het is ook algemeen bekend, met hoeveel liefde de oosterse christenen de heilige liturgie vieren, vooral de Eucharistie, de bron van het leven van de Kerk en het onderpand van de toekomstige heerlijkheid, waardoor de gelovigen, verenigd met hun bisschop, toegang hebben tot God de Vader door de Zoon, het Woord, dat mens geworden, gestorven en verheerlijkt is in de uitstorting van de Heilige Geest en zó in gemeenschap treden met de Allerheiligste Drie-eenheid en "deelachtig worden aan de goddelijke natuur" (2 Petr. 1, 4). Daarom wordt door de viering van de Eucharistie van de Heer in deze afzonderlijke Kerken de Kerk van God opgebouwd en tot groei gebracht H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. XLVI: P.G. 59, 260-262; en de concelebratie brengt hun gemeenschap tot uitdrukking. In deze liturgische eredienst bezingen de oosterlingen in prachtige hymnen Maria, altijd Maagd, die door het oecumenisch concilie van Efeze plechtig werd uitgeroepen tot de allerheiligste Moeder van God, opdat Christus overeenkomstig de Schrift in echte en eigenlijke zin als de Zoon van God en de Zoon der mensen zou worden erkend. Ook eren zij in hun liturgie talrijke heiligen, onder wie de Vaders van de universele Kerk.
Omdat nu deze Kerken, ondanks de scheiding, echte sacramenten bezitten, vooral, krachtens de apostolische successie, het priesterschap en de Eucharistie, waardoor zij zeer nauw met ons verbonden blijven, is een zekere deelname aan elkaars heilige diensten, bij geschikte gelegenheden en met goedkeuring van het kerkelijk gezag, niet alleen mogelijk, maar ook raadzaam.
In het Oosten vindt men ook de rijkdom van die geestelijke tradities, waarvan wij de uitdrukking vooral zien in het monnikenwezen. Hierin heeft vanaf de roemrijke tijden van de Vaders de monastieke spiritualiteit gebloeid, die zich later verbreid heeft over het Westen en waaruit, als uit zijn bron, het kloosterwezen van de Latijnen is voortgekomen, om er daarna af en toe nieuwe kracht uit op te doen. Daarom wordt de katholieken dringend aanbevolen, veelvuldiger in contact te treden met deze geestelijke rijkdom van de oosterse Vaders, die de gehele mens verheffen tot de beschouwing van het goddelijke.
Laat iedereen ervan overtuigd zijn, dat het kennen, het waarderen, het in stand houden en het bevorderen van het rijke erfgoed van de oosterlingen op het gebied van liturgie en spiritualiteit van groot belang is om de volheid van de christelijke traditie getrouw te bewaren en de verzoening van de oosterse en westerse christenen te verwezenlijken.
Wat hierboven is gezegd omtrent de rechtmatige verscheidenheid, willen wij ook graag toepassen op het verschil in de theologische formulering van de leer. Bij de bestudering immers van de geopenbaarde waarheid heeft men in het Oosten en het Westen verschillende methoden en wegen gevolgd om het goddelijke te benaderen en te belijden. Het is dus niet te verwonderen, dat de een sommige aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister ziet en duidelijker naar voren brengt dan de ander, zodat men dan moet zeggen, dat die verschillende theologische formuleringen vaak elkaar aanvullen in plaats van elkaar tegen te spreken. Wat de authentieke theologische tradities van de oosterlingen betreft: men moet erkennen, dat ze uitstekend gefundeerd zijn in de Heilige Schrift, steun en expressie vinden in het liturgisch leven, gevoed worden door de apostolische traditie en door de geschriften van de Vaders en geestelijke schrijvers uit het Oosten, en dat ze de juiste inrichting van het leven beogen en zelfs willen leiden tot de volmaakte beschouwing van de christelijke waarheid.
Dit heilig Concilie dankt God, dat talrijke kinderen van de katholieke Kerk in het Oosten, die dit erfgoed bewaren en het zuiverder en volmaakter willen beleven, reeds in volledige gemeenschap leven met hun broeders, die de westerse traditie volgen, en het verklaart, dat heel dit geestelijk en liturgisch, disciplinair en theologisch erfgoed in zijn verschillende tradities behoort tot de volle katholiciteit en apostoliciteit van de Kerk.
Wanneer het Sacrament van het Doopsel overeenkomstig de instelling van de Heer op de juiste wijze wordt toegediend en met de vereiste gesteltenis wordt ontvangen, wordt de mens hierdoor werkelijk ingelijfd in de gekruisigde en verheerlijkte Christus en herboren tot een deelhebben aan het goddelijk leven volgens het woord van de apostel: "Met Hem begraven in het Doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan, door het geloof in de kracht Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt" (Kol. 2, 12). Vgl. Rom. 6, 4
Het Doopsel vormt dus de sacramentele band van eenheid tussen allen, die er door zijn wedergeboren. Toch is het Doopsel op zich slechts een eerste begin, omdat het geheel en al de volheid van het leven in Christus tot doel heeft. Daarom is het Doopsel gericht op de volledige belijdenis van het geloof, op de volledige inlijving in het heilsinstituut, gelijk Christus dit heeft gewild, en eindelijk op de volledige opname in de eucharistische gemeenschap.
De van ons gescheiden kerkelijke Gemeenschappen hebben weliswaar niet de volledige eenheid met ons, zoals die voortvloeit uit het Doopsel, en ook is het onze overtuiging, dat zij, vooral vanwege het ontbreken van het Wijdingssacrament, niet het echte en volledige wezen van het mysterie van de Eucharistie hebben bewaard; maar toch: wanneer zij in het heilig Avondmaal de dood en de verrijzenis van de Heer gedenken, belijden zij, dat de gemeenschap met Christus een teken is van het leven, en verwachten zij zijn glorievolle komst. Daarom moet de leer omtrent het Avondmaal van de Heer, omtrent de overige Sacramenten en omtrent de eredienst en het dienstwerk van de Kerk het voorwerp vormen van de dialoog.
Het christelijk leven van deze broeders wordt gevoed door het geloof in Christus en gesteund door de genade van het doopsel en het aanhoren van Gods woord. Het komt tot uiting in hun persoonlijk gebed, in de overweging van de Bijbel, in het christelijk gezinsleven en in de eredienst van de gemeente, wanneer zij bijeenkomt om God te loven. Overigens vertoont hun eredienst soms belangrijke elementen van de gemeenschappelijke oude liturgie.
Hun geloof in Christus heeft als vrucht: lof- en dankzegging voor Gods weldaden, en daarnaast een levendige zin voor rechtvaardigheid en een oprechte liefde voor de naaste. Door dit werkzaam geloof zijn ook vele instellingen tot stand gekomen, die tot doel hebben, de geestelijke en lichamelijke nood te lenigen, de opvoeding van de jeugd te verzorgen, de sociale situatie menselijker te maken en overal de vrede te bevorderen.
Het feit, dat er onder de Christenen velen zijn, die in zake de moraal het Evangelie anders verstaan dan de katholieken en voor de ingewikkelde problemen van de moderne samenleving niet dezelfde oplossingen aanvaarden, doet niets af aan hun wil om zich evenals wij te houden aan het woord van Christus als aan de bron van christelijke deugd, en het gebod van de apostel op te volgen: "al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus, de Heer, God de Vader dankend door Hem" (Kol. 3, 17). Hier kan een eerste uitgangspunt liggen voor de oecumenische dialoog over de toepassing van het Evangelie op het gebied van de moraal.