21 november 1964
Maria, door Gods genade, na haar Zoon, verheven boven alle engelen en mensen, geniet als de allerheiligste Moeder van God, die heeft deelgenomen aan de geheimen van Christus, terecht een bijzondere verering van de kant van de Kerk. En inderdaad, reeds vanaf de oudste tijden wordt de heilige Maagd vereerd onder de titel van "Moeder Gods", tot wier bescherming de gelovigen in al hun gevaren en noden smekend hun toevlucht nemen Vgl. Catechismus-Compendium, Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk (28 juni 2005), 608. "Sub tuum praesidium" uit de eerste vespers van het klein officie van de maagd Maria in het Romeins Brevier. Vooral sinds het concilie van Efese heeft de verering van Maria door het volk Gods een wonderbare groei gekend in eerbied en liefde, in gebed en navolging, overeenkomstig haar eigen profetische woorden: "Elk geslacht zal mij zalig prijzen, omdat aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is" (Lc. 1, 48). Deze verering, zoals die altijd in de Kerk heeft bestaan, draagt zeker een heel bijzonder karakter, maar verschilt wezenlijk van de aanbidding, die gegeven wordt aan het mensgeworden Woord en ook aan de Vader en de Heilige Geest, en bevordert deze aanbidding in hoge mate. Want de verschillende vormen van godsvrucht jegens de Moeder Gods, die de Kerk heeft goedgekeurd, binnen de grenzen van de gezonde en orthodoxe leer, overeenkomstig de omstandigheden van plaats en tijd en naar gelang van de mentaliteit en de geest van de gelovigen, hebben tot gevolg, dat, door de verering van de Moeder, de Zoon, voor wie alles is geschapen Vgl. Kol. 1, 15-16 , en in wie de eeuwige Vader "de gehele volheid heeft willen doen wonen" (Kol. 1, 19), op de juiste wijze wordt gekend, bemind, verheerlijkt, en dat zijn geboden worden onderhouden.