
21 november 1964
Wij hebben slechts één Middelaar, zoals de apostel zegt: "Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen" (1 Tim. 2, 5-6). Door de moederlijke functie van Maria jegens de mensen wordt dit éne middelaarschap van Christus volstrekt niet die schaduw gesteld of verkleind, integendeel de kracht ervan komt daardoor nog beter uit. Want heel de heilbrengende invloed van de heilige Maagd op de mensen vindt zijn oorsprong niet in een of andere noodzakelijkheid, maar in Gods welbehagen: hij vloeit voort uit de overvloed van Christus' verdiensten, steunt op zijn middelaarschap, is daarvan totaal afhankelijk en ontleent daaraan heel zijn werkdadigheid; en het onmiddellijk contact van de gelovigen met Christus wordt daar door volstrekt niet belemmerd, maar veeleer bevorderd.
De heilige Maagd, die tegelijk met de menswording van het goddelijk Woord van eeuwigheid voorbestemd was tot Moeder Gods, werd door het raadsbesluit van de goddelijke Voorzienigheid hier op aarde de verheven Moeder van de goddelijke Verlosser, de gezellin bij uitstek, en de nederige dienstmaagd van de Heer. Door Christus te ontvangen, ter wereld te brengen, te voeden, in de tempel aan de Vader op te dragen en door te lijden met haar zoon, stervend aan het kruis, heeft zij op heel bijzondere wijze deelgenomen aan het werk van de Verlosser, in gehoorzaamheid, geloof, hoop en vurige liefde, om het bovennatuurlijk leven van de zielen te herstellen. Hierdoor is zij voor ons de Moeder geworden in de orde van de genade.