
21 november 1964
Toen de algoede en alwijze God zijn plan tot verlossing van de wereld ten uitvoer wilde brengen, "zond Hij, toen de volheid van de tijd gekomen was, zijn Zoon, geboren uit een vrouw, ... opdat wij het zoonschap zouden verkrijgen". (Gal. 4, 4-5) Deze is voor ons, mensen en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. En Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de maagd Maria. 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381). Het Credo in de Romeinse Mis: Symbolum Constantinopolitanum Zie het concilie van Ephese, Mansi 4, 1130 (en ook 2, 665 en 4, 1071); concilie van Chalcedon, Mansi 7, 111-116; concilie van Constantinopel II, Mansi 9,375-396 Dit goddelijke heilsgeheim wordt ons opgebaard in de Kerk en duurt voort in de Kerk, die de Heer tot zijn lichaam heeft gemaakt, en waarin de gelovigen, één met het Hoofd Christus en in gemeenschap verbonden met al zijn heiligen, ook de gedachtenis moeten eren "op de eerste plaats van de glorierijke Maria, altijd maagd, de moeder van onze God en Heer Jezus Christus". Canon van de Romeinse Mis
De Maagd Maria immers, die, op de boodschap van de engel, het Woord Gods ontving in haar hart en in haar schoot en die aan de wereld het Leven bracht, wordt erkend en geëerd als de waarachtige Moeder van God, onze Verlosser. Met het oog op de verdiensten van haar Zoon op een meer verheven wijze verlost en door een intieme en onverbreekbare band met Hem verenigd, bezit zij de hoogste taak en waardigheid van Moeder Gods en hierdoor van meestgeliefde dochter van de Vader en tempel van de Heilige Geest; en door deze sublieme genadegave overtreft zij verre alle andere schepselen in de hemel en op aarde. Tevens echter is zij in het geslacht van Adam verbonden met alle te verlossen mensen, ja, "zij is ten volle de moeder van de ledematen (van Christus), ... omdat zij in liefde heeft meegewerkt aan de geboorte van de gelovigen in de Kerk, die de ledematen zijn van dat Hoofd". H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. 6: PL 40, 399 Dientengevolge wordt zij ook geëerd als het voortreffelijkste en het uitzonderlijk verheven lid van de Kerk en als haar beeld en uitstekendste model in het geloof en in de liefde; en de katholieke Kerk, onderricht door de Heilige Geest, omgeeft haar, als een zeer beminde moeder, met kinderlijke liefde.
Daarom wil het heilig Concilie bij zijn behandeling van de leer omtrent de Kerk, waarin de goddelijke Verlosser het heil bewerkt, zorgvuldig de taak belichten van de heilige Maagd in het mysterie van het mensgeworden Woord en van het mystieke Lichaam, en tevens de plichten uiteenzetten van de verlosten jegens de Moeder Gods, de Moeder van Christus en de Moeder van de mensen, vooral van de gelovigen, zonder daarbij de bedoeling te hebben, een volledige leer over Maria te geven of een uitspraak te doen omtrent vraagstukken, die door de theologen nog niet ten volle tot klaarheid zijn gebracht. Er blijft dus volledig recht van bestaan voor de meningen, door de verschillende theologische richtingen onder de katholieken vrij verdedigd omtrent haar, die in de heilige Kerk na Christus het hoogste staat en tevens ons het meest nabij. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Plechtige sluiting van de 2e Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Tempus Iam Advenit (4 dec 1963), 21
De Heilige Schrift van Oud en Nieuw Testament en de eerbiedwaardige Traditie tonen ons met steeds grotere duidelijkheid de functie van de Moeder van de Verlosser in de heilsorde en tekenen ons als het ware het beeld ervan. De boeken van het Oude Testament beschrijven de heilsgeschiedenis, waardoor de komst van Christus in de wereld geleidelijk wordt voorbereid.
Deze eerste documenten, zoals die in de Kerk worden gelezen en zoals ze worden verstaan in het licht van de verdere en volle openbaring, laten stap voor stap scherper uitkomen het beeld van een vrouw: de Moeder van de Verlosser. In dit licht wordt zij reeds profetisch aangeduid in de belofte van de overwinning op de slang, de belofte, die aan onze eerste ouders werd gegeven na de zondeval. Vgl. Gen. 3, 15 Zij is ook de Maagd, die zal ontvangen en een zoon baren, wiens naam Emmanuël zal zijn. Vgl. Jes. 7, 14 Vgl. Mic. 5, 2-3 Vgl. Mt. 1, 22-23 Zij neemt de eerste plaats in onder de nederigen en armen van de Heer, die vol vertrouwen van Hem het heil verwachten en het verkrijgen. Zij is tenslotte de verheven dochter van Sion, met wie, na een lang wachten op de vervulling van de belofte, de volheid der tijden kwam en een nieuwe heilsorde gevestigd werd, toen nl. de Zoon Gods uit haar de menselijke natuur aannam om de mens door de mysteries van zijn aardse bestaan te bevrijden van de zonde.
Het was de wil van de Vader van barmhartigheid, dat de toestemming van de gepredestineerde Moeder vooraf zou gaan aan de menswording, opdat zó, gelijk een vrouw had meegewerkt tot de dood, ook een vrouw zou meewerken tot het leven. Dit geldt op volmaakte wijze van Jezus' Moeder, die aan de wereld het Leven zelf schonk, dat alles vernieuwt, en die door God is begiftigd met de gaven, passend bij deze sublieme taak. Geen wonder dus, dat het bij de heilige vaders gebruikelijk werd, de Moeder Gods te noemen: de geheel-heilige, vrij van iedere zondesmet, gevormd als het ware door de Heilige Geest en gemaakt tot een nieuw schepsel. Vgl. H. Andreas van Kreta, Homilia. Hom. In Annunt. Deiparae: P.G. 98, 328A Vgl. H. Germanus van Constantinopel, In Sanctae Dei Genetricis Dormitionem. 2: P.G. 98, col. 357 Anastasius I van Antiochië, de Sinaiet, Sermones. 2 de Annunt., 2: P.G. 89, 1377AB Anastasius I van Antiochië, de Sinaiet, Sermones. 3, 2: col. 1388 Vgl. H. Andreas van Kreta, Canon in Beatae Mariae Natalem (4 juli 712). 4: P.G. 97, 1321 Vgl. H. Andreas van Kreta, In Nativitatem Beatae Mariae. 1: col. 812A Vgl. H. Andreas van Kreta, Hom. In dorm. SS. Deiparae. 1: col. 1068C Vgl. H. Sofronius van Jeruzalem, In Annuntiationem B.M.V.. Or. 2 in Annunt., 18: P.G. 87 (3), 3237BD Vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis gesierd met de luister van een uitzonderlijke heiligheid, wordt de Maagd van Nazareth op Gods bevel bij de boodschap van de engel door deze gegroet als "vol van genade" (Lc. 1, 28), waarbij zij van haar kant aan de hemelse afgezant antwoordt: "Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord" (Lc. 1, 38).
Zo werd Maria, de dochter van Adam, door haar "Ja" op het goddelijk woord, de Moeder van Jezus; en, van ganser harte en door geen zonde belemmerd, aanvaardde zij de heilswil Gods en wijdde zij zich als de dienstmaagd van de Heer geheel toe aan de persoon en het werk van haar Zoon, en zó stelde zij zich onder Hem en met Hem in dienst van het verlossingsgeheim door de genade van de almachtige God. Daarom zijn de heilige vaders terecht van mening, dat Maria geen louter passief werktuig is geweest in de hand van God, maar dat zij door een vrije daad van geloof en gehoorzaamheid heeft meegewerkt aan het heil van de mensen. Zij is, gelijk de heilige Irenaeus zegt, "door haar gehoorzaamheid een oorzaak van heil geworden zowel voor zichzelf als voor de gehele mensheid". H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 22, 4: P.G. 7, 959A; Harvey, 2, 123 Vandaar, dat meerdere oude vaders in hun preken graag de woorden van Irenaeus overnemen: "De knoop van Eva's ongehoorzaamheid werd ontward door de gehoorzaamheid van Maria. Wat de maagd Eva had gebonden door haar ongeloof heeft de Maagd Maria ontbonden door haar geloof". H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 22, 4: P.G. 7, 959A; Harvey, 2, 124 En een parallel trekkend tussen Maria en Eva, noemen zij Maria "de Moeder van de levenden" H. Epiphanius van Salamis, Panarion haereticorum. 78, 18: P.G. 42, 728 CD-729AB, en verklaren zij herhaaldelijk: "de dood kwam door Eva, het leven door Maria" H. Hieronymus, Epistolarium. 22, 21: P.L. 22, 408 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 51, 2, 3: P.L. 38, 335; Serm. 232, 2: col. 1108 Vgl. H. Cyrillus van Jeruzalem, Catecheses Illuminandorum. 12, 15: P.G. 33, 741AB Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Expositio in Psalmis. 44, 7: P.G. 55, 193 Vgl. H. Johannes Damascenus, Homilia in Dormitionem. 2, 3: P.G. 96, 728
Deze verbondenheid van de Moeder met de Zoon in het heilswerk zien wij vanaf het ogenblik van de maagdelijke ontvangenis van Christus tot aan zijn dood. Vooreerst, als Maria met spoed op reis gaat om Elisabeth te bezoeken, als zij door haar zalig wordt geprezen om haar geloof in het beloofde heil, en als de voorloper Johannes van vreugde opspringt in de schoot van zijn moeder. Vgl. Lc. 1, 41-45 Verder bij de geboorte, wanneer de Moeder Gods haar eerstgeboren Zoon, die haar maagdelijkheid niet verminderde, maar heiligde, Vgl. Synode van Lateranen, Sessio V (31 okt 649), 3. can. 3: Mansi 10, 1151 Vgl. H. Paus Leo I de Grote, Over de Menswording van het Woord van God - Aan Bisschop Flavianus, Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis (13 juni 449). PL 54, 759 Conc. van Chalcedon: Mansi 7, 462 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Institutione Virginis. P.L. 16, 320 met blijdschap toont aan de herders en de magiërs. Toen zij Hem in de tempel, met de offergave van de armen, opdroeg aan de Heer, vernam zij tegelijkertijd van Simeon de voorspelling, dat haar Zoon een teken van tegenspraak zou zijn en dat een zwaard de ziel van de Moeder zou doorboren, opdat de gezindheid van vele harten openbaar zou worden. Vgl. Lc. 2, 34-35 En toen de ouders het Kind Jezus hadden verloren en met droefheid hadden gezocht, vonden zij het in de tempel, bezig met de dingen van zijn Vader; maar zij begrepen de woorden van hun Zoon niet. Zijn Moeder bewaarde dit alles in haar hart en overwoog het bij zichzelf. Vgl. Lc. 2, 41-45
In het openbaar leven van Jezus komt zijn Moeder duidelijk naar voren, reeds in het begin, wanneer zij uit medelijden op de bruiloft van Kana in Galilea Jezus de Messias door haar tussenkomst er toe brengt, een begin te maken met de tekenen. Vgl. Joh. 2, 1-11 Tijdens zijn prediking nam zij de woorden in zich op, waarmee haar Zoon het Koninkrijk stelde boven de betrekkingen en de banden van vlees en bloed, en waarmee Hij degenen gelukkig prees, die naar het woord Gods luisteren en het onderhouden Vgl. Mc. 3, 35. par. Vgl. Lc. 11, 27-28 , iets wat zij zelf zo trouw in vervulling bracht. Vgl. Lc. 2, 19.51 Zo ging ook de heilige Maagd vooruit op haar pelgrimstocht van het geloof en volhardde zij trouw in de vereniging met haar Zoon tot aan het kruis, waar zij stond, niet zonder een bepaald plan van God Vgl. Joh. 19, 25 , diep meeleed met haar Eniggeborene en zich met moederlijke gevoelens verenigde met zijn offer, door liefdevol toe te stemmen in de offerdood van het Slachtoffer, dat uit haar was geboren; en tenslotte werd zij door dezelfde Christus Jezus, stervend aan het kruis, als moeder gegeven aan de leerling met deze woorden: Vrouw, ziedaar uw zoon. Vgl. Joh. 19, 26-27 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 111
Omdat God het mysterie van het menselijk heil niet plechtig wilde openbaren, voordat Hij die door Christus beloofde Geest had uitgestort, zijn wij de apostelen vóór de Pinksterdag, "eensgezind volharden in het gebed samen met de vrouwen, met Maria de Moeder van Jezus en met zijn broeders" (Hand. 1, 14), en zien wij ook Maria met haar gebed de gave afsmeken van de Geest, die haar bij de boodschap reeds had overschaduwd. Tenslotte is de onbevlekte Maagd, die van alle smet der erfzonde is gevrijwaard Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 23 na het voltooien van haar aardse levensloop met lichaam en ziel in de hemelse glorie opgenomen Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 44 Vgl. H. Johannes Damascenus, Enconium in dormitionem Dei Genitricis semperque Virginis Mariae. Hom. 2 en 3: PG 96, 721-761, vooral col. 728B Vgl. H. Germanus van Constantinopel, In Sanctae Dei Genetricis Dormitionem. 1: PG 98 (6), 340-348 Vgl. H. Germanus van Constantinopel, In Sanctae Dei Genetricis Dormitionem. 3:PG 98 (6), 361 Vgl. H. Modestes van Jerusalem, Enconium in Dormitionem Sanctissimae Dominae nostrae Deiparae semperque Virginis Mariae. PG 86 (2), 3277-3312) en door de Heer verheven tot Koningin van het heelal, opdat zij vollediger gelijkvormig zou worden aan haar zoon, de Heer der heren (Openb. 19, 16), de overwinnaar van zonde en dood. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Maria Koningin, Ad Caeli Reginam (11 okt 1954), 33-39 Vgl. H. Andreas van Kreta, Hom. In dorm. SS. Deiparae. PG 97, 1089-1109. Vgl. H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. IV, 14: PG 94, 1153-1161
Wij hebben slechts één Middelaar, zoals de apostel zegt: "Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen" (1 Tim. 2, 5-6). Door de moederlijke functie van Maria jegens de mensen wordt dit éne middelaarschap van Christus volstrekt niet die schaduw gesteld of verkleind, integendeel de kracht ervan komt daardoor nog beter uit. Want heel de heilbrengende invloed van de heilige Maagd op de mensen vindt zijn oorsprong niet in een of andere noodzakelijkheid, maar in Gods welbehagen: hij vloeit voort uit de overvloed van Christus' verdiensten, steunt op zijn middelaarschap, is daarvan totaal afhankelijk en ontleent daaraan heel zijn werkdadigheid; en het onmiddellijk contact van de gelovigen met Christus wordt daar door volstrekt niet belemmerd, maar veeleer bevorderd.
De heilige Maagd, die tegelijk met de menswording van het goddelijk Woord van eeuwigheid voorbestemd was tot Moeder Gods, werd door het raadsbesluit van de goddelijke Voorzienigheid hier op aarde de verheven Moeder van de goddelijke Verlosser, de gezellin bij uitstek, en de nederige dienstmaagd van de Heer. Door Christus te ontvangen, ter wereld te brengen, te voeden, in de tempel aan de Vader op te dragen en door te lijden met haar zoon, stervend aan het kruis, heeft zij op heel bijzondere wijze deelgenomen aan het werk van de Verlosser, in gehoorzaamheid, geloof, hoop en vurige liefde, om het bovennatuurlijk leven van de zielen te herstellen. Hierdoor is zij voor ons de Moeder geworden in de orde van de genade.