
21 november 1964
De evangelische raden van God gewijde zuiverheid, van armoede en gehoorzaamheid, zoals die gebaseerd zijn op de woorden en de voorbeelden van de Heer, en door de apostelen de vaders, de leraars en herders van de Kerk van haar Heer heeft ontvangen en die zij met genade altijd bewaart. Het gezag van de Kerk heeft onder de leiding van de Heilige Geest de juiste interpretatie gegeven van deze raden, de beoefening hiervan geregeld en er ook de vaste levensvormen voor opgesteld. Zo zijn, als een boom, die door god geplant is en zich op de akker des Heren wonderbaar en wijd heeft vertakt, allerlei vormen gegroeid van een leven in eenzaamheid of in communiteit, en allerlei gemeenschappen, die steeds krachtiger bijdragen tot de vooruitgang van haar leden en tot het welzijn van heel het mystieke lichaam. Van Christus, vgl. Rosweyde, Vitae Patrum, Antwerpiae, 1628. Apophtegmata Patrum; PG 65. Palladius, Historia Lausiaca: PG 34, 995ss.; ed. Butler, Cambridge 1898 (1904) Vgl. Paus Pius XI, Apostolische Constitutie, Vaststellen van de gewijzigde statuten van de Kartuizers, Umbratilem (8 juli 1924). A.A.S 16 (1924) 286-87 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de deelnemers aan het achtste congres van de Wereldvereniging van Medici "Sodalitas medicorum universalis", Nous sommes - Over de grondslagen van de medische moraal (30 sept 1954), 5. Deze gemeenschappen immers gegeven aan haar leden de steun van de grotere stabiliteit in levenswijze, van een beproefde spiritualiteit, van broederlijke samenwerking voor de zaak van Christus en van vrijheid, gesterkt door gehoorzaamheid. Op deze wijze kunnen zij hun publiek aanvaarde religieuze staat zekerder beleven en er trouw en aan vasthouden om blijmoedig voort te gaan op de weg van liefde, H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot vertegenwoordigers van Generale Kapittels van religieuze orden en congregaties, Magno gaudio (23 mei 1964). A.A.S. 56 (1964) 566
Gelet op de goddelijke hiërarchische structuur van de Kerk, mag men deze staat niet beschouwen als staande tussen die van de geestelijken en die van de leken; maar uit beide groepen worden bepaalde gelovigen door God geroepen om in het leven van de Kerk een bijzondere gave te ontvangen en ieder op zijn wijze haar heilbrengende zending te bevorderen. Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 487-488. 4º Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 7 Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Over seculiere instituten, Provida Mater Ecclesia (2 feb 1947), 14-24
Door de geloften of andere heilige banden, die krachtens hun aard als gelijkwaardig beschouwd worden met geloften, waardoor de gelovige zich verplicht tot de genoemde drie evangelistische raden, schenkt hij zich volledig weg aan God, zijn hoogste liefde, zodat hij op een nieuwe en bijzondere titel toegewijd is aan de dienst en de eer van God, H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Curie, Quali Siano (21 sept 1963). A.A.S. 56 (1964) 567. Door het doopsel is hij reeds gestorven aan de zonde en aan God toegeheiligd; maar om uit de doopsgenade overvloediger vruchten te kunnen trekken wil hij zich, door de kerk officieel de evangelische raden op zich te nemen, vrij maken van eventuele beletselen voor de vurigheid van liefde en voor volmaaktheid van de goddelijke eredienst en bindt zich nauwer aan de dienst van God, H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Curie, Quali Siano (21 sept 1963). A.A.S. 56 (1964) 567. Deze toewijding zal des te volmaakter zijn naarmate die banden hechter en sterker zijn en zo een volmaaktere uitbeelding vormen van de onverbreekbare band tussen Christus en zijn Bruid de Kerk.
Omdat nu de evangelische raden door de liefde, waartoe ze voeren, Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 184, a. 3 en q. 188, a. 2 Vgl. H. Bonaventura, Opuscula ordinis minorum de observantia. XI, Apologia Pauperum, c. 3, 3. Ed. Opera, Quaracchi t. 8, 1898, p. 245a, de beoefenaars ervan op bijzondere wijze verbinden met de Kerk en haar geheim, moet het geestelijk leven van deze mensen ook in dienst staan van de gehele Kerk. Vandaar hun plicht om, ieder naar vermogen en volgens zijn eigen roeping, hetzij door hun gebed hetzij ook door hun activiteit te werken voor de vestiging en versterking van Christus' Koninkrijk in de harten en voor de uitbreiding ervan over heel de wereld. Daarom beschermt en bevordert de Kerk ook het eigen karakter van de verschillende religieuze instituten.
De beleving van de publieke staat van de evangelische raden is derhalve voor alle leden van de Kerk een teken, dat een krachtige aansporing kan en moet zijn om de plichten van hun christelijke roeping met volharding te vervullen. Want omdat het volk Gods hier geen blijvende woonplaats heeft, maar op zoek is naar de toekomstige, daarom doet de religieuze staat, die zijn leden meer bevrijdt van de aardse zorgen, voor alle gelovigen ook duidelijker uitkomen, dat de hemelse goederen reeds in deze wereld aanwezig zijn; hij legt een markanter getuigenis af van een nieuw en eeuwig leven, als vrucht van Christus' verlossing, en wijst sterker heen naar de toekomstige verrijzenis en de glorie van het hemels Koninkrijk. Verder is deze staat een meer uitgesproken navolging en in de Kerk een voortdurend beeld van de levenswijze, die de Zoon van God aannam, toen Hij in de wereld kwam om de wil van Zijn Vader te volbrengen, en die Hij aan de leerlingen, die Hem volgden, voorhield. Hij toont tenslotte, dat het Koninkrijk Gods ver uitgaat boven al het aardse, en laat op bijzondere wijze de fundamentele verhoudingen zien van dit Rijk; en hij bewijst ook voor alle mensen de alles beheersende grootheid van de macht van Christus de Heer, en de oneindige kracht van de Heilige Geest die zo wonderbaar werkzaam is in de Kerk. Al heeft deze staat van de evangelische raden geen betrekking op de hiërarchische structuur van de Kerk, toch behoort hij onafscheidelijk tot het leven en de heiligheid van de Kerk.
Omdat het de taak is van kerkelijke hiërarchie, het volk Gods te leiden en het naar vruchtbare weiden te voeren Vgl. Ez. 34, 14 , moet zij de beleving van de evangelische raden, die zo bij uitstek de volmaaktheid van de liefde tot God en de naaste te bevorderen, door haar wijze voorschriften regelen. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870). cap. XV, et Adnot. 48: Mansi 51, 549v. en 619v. Vgl. Paus Leo XIII, Brief, Au milieu des consolations (23 dec 1900), 4 Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Over seculiere instituten, Provida Mater Ecclesia (2 feb 1947), 1. Nederig de stuwing van de Heilige Geest volgend, aanvaardt de hiërarchie ook de regels, die haar door uitstekende mannen en vrouwen worden voorgelegd; zij geeft daaraan een nadere redactie en tenslotte de authentieke goedkeuring. Tevens schenkt zij aan de instituten, die overal zijn gesticht tot opbouw van het Lichaam van Christus, de waakzame en beschermende steun van haar gezag om ze te doen groeien en bloeien overeenkomstig de geest van hun stichters.
Om beter te kunnen voorzien in de noden van de gehele kudde van de Heer, kan de paus, krachtens zijn primaat over de gehele Kerk en met het oog op het algemeen belang, elk instituut van volmaaktheid en zijn afzonderlijke leden onttrekken aan de jurisdictie van de plaatselijke ordinarissen en ze stellen onder het gezag van zichzelf alleen, Vgl. Paus Leo XIII, Apostolische Constitutie, Romanos Pontifices (8 mei 1881). A.S.S. 13 (1880-81) 483 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 9. Eveneens kunnen zij gesteld blijven onder hun eigen patriarchale overheid of daaraan worden toevertrouwd. Overeenkomstig de kerkelijke wetten zijn de leden zelf, bij het vervullen van hun taak jegens de Kerk op grond van hun bijzondere levensvorm, verplicht tot eerbied en gehoorzaamheid ten opzichte van de bisschoppen, vanwege hun herderlijk gezag in de particuliere Kerken en vanwege de noodzakelijke eenheid en samenwerking bij het apostolaat. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 9 Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Over het religieuze leven, Sedes Sapientiae (31 mei 1956), 5 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot vertegenwoordigers van Generale Kapittels van religieuze orden en congregaties, Magno gaudio (23 mei 1964)
Niet alleen verleent de Kerk, door haar bekrachtiging, aan de publieke beleving van de evangelische raden de waardigheid van een canonieke stand, maar zij brengt ook door haar liturgische handeling tot uitdrukking, dat het een aan God gewijde staat is. Want de Kerk zelf aanvaardt met het haar door God geschonken gezag de geloften van hen, die de professie afleggen, verkrijgt, door haar publiek gebed, voor hen de hulp en de genade van God, beveelt hen God aan en schenkt hun geestelijke weldaden door hun offerande te verenigen met het eucharistisch offer.
De religieuzen moeten zó leven, dat de Kerk door hen inderdaad Christus steeds beter kan tonen aan gelovigen en ongelovigen, Christus, zoals Hij bad op de berg, of het Koninkrijk Gods predikte aan de scharen, of de zieken en gewonden genas, of de zondaars bekeerde, of de kinderen zegende en weldeed aan allen, maar daarbij altijd gehoorzamend aan de wil van de Vader, die Hem gezonden had Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 78-79. Laat iedereen tenslotte begrijpen, dat, ofschoon het op zich nemen van de evangelische raden het offer inhoudt van goederen, die ongetwijfeld zeer waardevol zijn, dit toch geen beletsel is voor de echte vervolmaking van de menselijke persoonlijkheid, maar integendeel krachtens zijn aard deze vervolmaking ten zeerste bevordert. Want de raden, waartoe iemand zich volgens persoonlijke roeping vrijwillig verplicht, dragen in hoge mate bij tot de zuivering van het hart en de geestelijke vrijheid, wekken voortdurend het elan van de liefde en kunnen bovenal een christen steeds meer vormen naar het model van het maagdelijke en arme leven, dat Christus de Heer voor zich heeft gekozen en dat zijn maagdelijke Moeder heeft aanvaard; dit blijkt uit het voorbeeld van zoveel heilige ordestichters. Ook mag niemand menen, dat de religieuzen, door zich aan God weg te schenken, vervreemd raken van de mensen of nutteloze leden worden van de aardse mensengemeenschap. Want ook al hebben zij soms geen direct contact met hun medemensen, toch dragen zij hen diep in hun hart met de liefde van Christus, en zij werken op geestelijke wijze met hen samen om de opbouw van de aardse stad altijd te doen rusten op de Heer als fundament en deze op Hem te richten, opdat het werk van de bouwers niet tevergeefs mag zijn. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 14-15 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Sous la maternelle protection (9 dec 1957), 18-22
Daarom richt de heilige Synode een woord van aanmoediging en lof tot de mannen en vrouwen, broeders en zusters, die in kloosters, in scholen en ziekenhuizen of in de missies met standvastige en nederige getrouwheid de Bruid van Christus tot sieraad zijn in hun toegewijd kloosterleven, en die aan alle mensen hun edelmoedige diensten bewijzen op de meest verschillende terreinen.
Iedereen die tot het religieuze leven is geroepen, streven ernaar, te volharden en steeds meer vooruit te gaan in de roeping, die hij van God heeft ontvangen, tot grotere heiligheid van de Kerk en tot meerdere eer van de ene en onverdeelde Triniteit, die in Christus en door Christus de bron en de oorsprong is van alle heiligheid.