
21 november 1964
Na de voltooiing van het werk, dat de Zoon in opdracht van de Vader op aarde moest verrichten Vgl. Joh. 17, 4 , werd op de Pinksterdag de Heilige Geest gezonden, opdat Hij de Kerk voortdurend zou heiligen en opdat zó de gelovigen door Christus in één Geest toegang zouden hebben tot de Vader Vgl. Ef. 2, 18 . Hij is de Geest van het leven, een waterbron, die opborrelt ten eeuwige leven Vgl. Joh. 4, 14 Vgl. Joh. 7, 38-39 ; Hij is het, door wie de Vader de mensen, gestorven door de zonde, levend maakt, om eens hun sterfelijke lichamen in Christus te doen verrijzen Vgl. Rom. 8, 10-11 .
De Geest woont in de Kerk en in de harten van de gelovigen als in een tempel Vgl. 1 Kor. 3, 16 Vgl. 1 Kor. 6, 19 . Hij bidt in hen en getuigt in hen van het kindschap Gods Vgl. Gal. 4, 6 Vgl. Rom. 8, 15-16.26 . De Kerk, die Hij tot de volle waarheid brengt Vgl. Joh. 16, 13 en die Hij één maakt in gemeenschap en bediening, verrijkt en leidt Hij door allerlei hiërarchisch en charismatische gaven en siert Hij met zijn vruchten Vgl. Ef. 4, 11-12 Vgl. 1 Kor. 12, 4 Vgl. Gal. 5, 22 . Door de krachten van het Evangelie verjongt Hij de Kerk, hernieuwt haar voortdurend en viert haar tot de volledige vereniging met haar Bruidegom. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III 24, 1: P.G. 7, 966B; Harvey 2, 131; ed. Sagnard Sources Chr., p. 398. Want de Geest en de Bruid zeggen tot de Heer Jezus: "Kom!" Vgl. Openb. 22, 17
Zo staat dan daar de gehele Kerk als "het volk, verenigd vanuit de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest". H. Cyprianus van Carthago, De Dominica Oratione. 23: P.L. 4, 553; Hartel IIA, p. 285 H. Augustinus, Preken, Sermones. 71, 20, 33: P.l. 4, 38, 463s H. Johannes Damascenus, Verhandeling over de afbeeldingen, Adv. Iconocl.. 12: P.G. 96, 1358D.
De Zoon van God heeft in de menselijke natuur, die Hij had aangenomen, door zijn dood en verrijzenis de dood overwonnen en zo de mens verlost en omgevormd tot een nieuw schepsel Vgl. Gal. 5, 15 Vgl. 2 Kor. 5, 17 . Want door de mededeling van zijn Geest heeft Hij zijn broeders uit alle volken bijeengeroepen en hen op mystieke wijze tot zijn lichaam gemaakt.
In dit lichaam stroomt het leven van Christus uit naar de gelovigen, die door de sacramenten op mystieke en reële wijze worden verenigd met de gestorven en verrezen Christus. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 62, a. 5, ad 1 Want door het doopsel worden wij gelijkvormig aan Christus: "Wij allen zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest door het doopsel één enkel lichaam geworden" (1 Kor. 12, 13). Door deze heilige ritus wordt het deelnemen aan de dood en de verrijzenis van Christus uitgedrukt en verwezenlijkt: "Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven"; en als wij "één met Hem zijn geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding" (Rom. 6, 4-5). Doordat wij bij het breken van het eucharistisch brood waarachtig deelhebben aan het lichaam des Heren, worden wij verheven tot de gemeenschap met Hem en met elkander: "Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel van het éne brood" (1 Kor. 10, 17). Zo worden wij allen ledematen van dat lichaam Vgl. 1 Kor. 12, 27 "en als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen" (Rom. 12, 5).
Gelijk nu alle ledematen van het menselijk lichaam, hoevele ook, tezamen toch één lichaam uitmaken, zo ook de gelovigen in Christus Vgl. 1 Kor. 12, 12 . Ook bij de opbouw van het lichaam van Christus is er verscheidenheid van ledematen en functies. Het is één en dezelfde Geest, die zijn verschillende gaven uitdeelt tot nut van de Kerk, volgens zijn rijkdom en overeenkomstig de eisen van de verschillende bedieningen Vgl. 1 Kor. 12, 1-11 . Onder deze gaven staat bovenaan de genade, die geschonken werd aan de apostelen, aan wier gezag de Geest zelf ook aan de charismatici onderwerpt Vgl. 1 Kor. 14 . Dezelfde Geest maakt het lichaam één door zichzelf en door zijn kracht en door de innerlijke verbondenheid van de ledematen; en zó wekt en stimuleert Hij de liefde onder de gelovigen. Als daarom één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd delen alle in de vreugde Vgl. 1 Kor. 12, 26 .
Het hoofd van dit lichaam is Christus. Hij is het Beeld van de onzichtbare God en in Hem is alles geschapen. Hij bestaat vóór allen, en alles bestaat in Hem. Hij is het Hoofd van het lichaam, dat de Kerk is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij is alles de eerste zou zijn Vgl. Kol. 1, 15-18 . Door de grootheid van zijn macht heerst Hij over het hemelse en het aardse, en door zijn alles overtreffende volmaaktheid en zijn werking vervult Hij heel het lichaam met de rijkdom van zijn heerlijkheid Vgl. Ef. 1, 18-23 . Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 35
Alle ledematen moeten aan Hem gelijkvormig worden, totdat Christus in hen gevormd is Vgl. Gal. 4, 19 . Daarom worden wij opgenomen in de mysteries van zijn leven, aan Hem gelijkvormig, met Hem gestorven en met Hem verrezen, om eens met Hem te heersen Vgl. Fil. 3, 21. etc. Vgl. 2 Tim. 2, 11. etc. Vgl. Ef. 2, 6. etc. Vgl. Kol. 2, 12. etc. . Nog pelgrims op aarde, Hem volgend in lijden en vervolging, worden wij één met Hem in zijn lijden, gelijk het lichaam met het hoofd; wij delen in zijn lijden om ook te delen in zijn verheerlijking Vgl. Rom. 8, 17 .
Van Hem "moet het gehele lichaam, door geledingen en verbindingen gestut en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangen" (Kol. 2, 19). Hij zelf zorgt, dat er in zijn lichaam, de Kerk, voortdurend de gaven zijn van de bedieningen, waarin, wij, door zijn kracht, elkaar van dienst zijn voor ons heil, opdat wij ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht toegroeien naar Hem, die ons Hoofd is Vgl. Ef. 4, 11-16. grieks .
Om ons voortdurend te vernieuwen in zichzelf Vgl. Ef. 4, 23 , heeft Hij ons meegedeeld van zijn Geest, die één en dezelfde is in het Hoofd en in de ledematen en die aan heel het lichaam zó leven, eenheid en stuwing geeft, dat de heilige vaders zijn taak hebben vergeleken met de functie, die het levensbeginsel, de ziel, heeft in het menselijk lichaam. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Heilige Geest, Divinum Illud Munus (9 mei 1897), 33 Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 56 H. Augustinus, Preken, Sermones. 268, 2: P.L. 38,1232 H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. 9,3: P.G. 62, 72 Didymus van Alexandrië, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. 2, 1: P.G. 39, 449s. H. Thomas van Aquino, Over brief aan de Kolossensen, In Col.. 1, 18, lect. 5; ed. Marietti, II, n. 46:"Gelijk er één lichaam ontstaat uit de eenheid van de ziel, zo de Kerk uit de eenheid van de Geest...".
Christus nu heeft de Kerk lief als zijn bruid en is daardoor het voorbeeld voor de man, die zijn vrouw moet liefhebben als zijn eigen lichaam Vgl. Ef. 5, 25-28 . De Kerk van haar kant is onderdanig aan haar Hoofd (Ef. 5, 23-24). "Omdat in Hem de gehele volheid der Godheid lichamelijk woont" (Kol. 2, 9), vervult Hij de Kerk, die zijn lichaam en zijn volheid is, met zijn goddelijke gaven Vgl. Ef. 1, 22-23 , opdat zij mag streven naar de gehele volheid Gods en deze mag bereiken Vgl. Ef. 3, 19 .
Het heilig en organisch karakter van deze priesterlijke gemeenschap wordt gerealiseerd door de Sacramenten en de deugden.
Uitgerust met zoveel heilzame middelen worden alle gelovigen van iedere staat en stand, elk volgens zijn eigen weg, door de Heer geroepen, om volmaakt en heilig te zijn, zoals de Vader zelf volmaakt is.
Het heilige volk God deelt ook in de profetische zending van Christus, doordat het zijn levend getuigenis verbreidt, vooral door een leven van geloof en liefde, en doordat het aan God een offerande van lof opdraagt, de vrucht van de lippen, die zijn naam prijzen Vgl. Hebr. 13, 15 . De gemeenschap als geheel van de gelovigen, die een zalving van de Heilige Geest hebben ontvangen Vgl. 1 Joh. 2, 20.27 , kan niet dwalen in het geloof; en zij manifesteert dit bijzondere kenmerk door middel van de bovennatuurlijke geloofsintuïtie van geheel het volk, wanneer dit "vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste gelovigen" Vgl. H. Augustinus, De voorbestemming der heiligen, De praedestinatione sanctorum. 14, 27: P.L. 44, 980. zijn universele eensgezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden. Want door deze geloofszin, gewekt en in stand gehouden door de Geest van de waarheid, blijft het volk Gods onder de leiding van het heilige leerambt, waarvan het in trouwe volgzaamheid het woord aanvaardt, niet als een woord van mensen, maar werkelijk als het woord van God Vgl. 1 Tess. 2, 13 , onwankelbaar trouw aan het geloof, dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd Vgl. Judas 3 , dringt met een juist inzicht er dieper in door, en brengt het steeds volmaakter in praktijk.
Bovendien heiligt, leidt en vervolmaakt dezelfde Heilige Geest het volk Gods niet alleen door de sacramenten en de bedieningen; maar, zijn gaven "aan ieder uitdelend, zoals Hij het wil" (1 Kor. 12, 11), schenkt Hij aan de gelovigen van iedere rang ook speciale genaden, waardoor Hij hun de geschiktheid en de bereidheid geeft om allerlei werken of taken op zich te nemen voor de vernieuwing en bredere uitbouw van de Kerk, volgens het woord: "Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen" (1 Kor. 12, 7). Deze charismata, zowel de meest schitterende als de meer eenvoudige en meer algemene, die volledig zijn afgestemd op de noden van de Kerk en daarin voorzien, moeten met dankbaarheid en als een bemoediging worden aanvaard. Naar buitengewone gaven echter mag men niet zo maar verlangen, en men mag daarvan niet lichtvaardig vruchten van apostolaat verwachten; het oordeel evenwel over de echtheid en het juiste gebruik ervan komt toe aan de leiders van de Kerk, die in het bijzonder de taak hebben, de Geest niet uit te blussen, maar alles te keuren en het goede te behouden Vgl. 1 Tess. 5, 12.19-21 .
Onder de voornaamste functies van de bisschoppen neemt de prediking van het Evangelie een bijzondere plaats in. Vgl. Concilie van Trente, Sessio V - De reformationis. c. 2, n. 9 Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 31 De bisschoppen immers zijn de herauten van het geloof, die nieuwe leerlingen tot Christus brengen; zij zijn de officiële leraars, met Christus' gezag bekleed, die aan het hun toevertrouwde volk het geloof verkondigen, dat door dit volk moet worden aanvaard en beleefd. Zij verklaren dit geloof onder het licht van de Heilige Geest waarbij zij uit de schat van de openbaring nieuw en oud te voorschijn halen Vgl. Mt. 13, 52 ; zij brengen het tot wasdom en vrijwaren het met zorg voor de dwalingen, die hun kudde bedreigen. Vgl. 2 Tim. 4, 1-4 Als de bisschoppen in gemeenschap met de paus optreden als leraars, hebben zij als getuigen van de goddelijke en katholieke waarheid recht op de eerbied van allen; en de gelovigen moeten de uitspraak van hun bisschop over geloof en zeden, in naam van Christus gedaan, aanvaarden en er eerbiedig mee instemmen. Deze eerbiedige instemming van wil en verstand moet men op bijzondere wijze geven aan het authentieke leerambt van de paus, ook wanneer hij niet ex cathedra spreekt. Men moet nl. zijn opperste leerambt eerbiedig erkennen en zijn uitspraken oprecht aanvaarden overeenkomstig zijn duidelijk gemanifesteerde bedoeling en wil, die vooral spreekt uit de aard van de documenten, het telkens opnieuw voorhouden van dezelfde leer of uit de formulering.
De afzonderlijke bisschoppen bezitten weliswaar niet het privilege der onfeilbaarheid; wanneer zij echter, ook al zijn zij verspreid over heel de wereld, maar
dan verkondigen zij op onfeilbare wijze de leer van Christus. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 13. Zie de noot bij schema I De Ecclesia (ontleend aan S. Rob. Bellarminus): Mansi 51, 579C; en ook het omgewerkte schema van Const. II De Ecclesia Christi met de commentaar van Kleutgen: Mansi 53, 313AB Z. Paus Pius IX, Brief, Onderwerping aan het Leergezag van de Kerk - Aan de Aartsbisschop van München-Freising, Tuas libenter (21 dec 1863), 5 Dit is nog duidelijker het geval, wanneer zij, in een oecumenische concilie bijeen, voor geheel de Kerk optreden als leraars en rechters van geloof en zeden; dan moet men aan hun uitspraken de instemming geven van het geloof. Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1322-1323
Deze onfeilbaarheid, waarmee de Kerk door de gave van de goddelijke Verlosser is uitgerust bij het definiëren van een leer over geloof of zeden, strekt zich even ver uit als de schat van de goddelijke openbaring, die ongerept moet worden bewaard en naar waarheid moet worden verklaard. Deze onfeilbaarheid bezit de paus, het hoofd van het college van bisschoppen, krachtens zijn ambt, wanneer hij als opperste herder en leraar van alle gelovigen, die zijn broeders versterkt in het geloof Vgl. Lc. 22, 32 , een leer omtrent geloof of zeden door een definitieve akt proclameert. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25 Daarom worden zijn definitieve uitspraken terecht onveranderlijk genoemd uit zichzelf en niet krachtens de instemming van de Kerk, omdat ze zijn geschied onder de bijstand van de Heilige Geest, die hem in de persoon van de heilige Petrus is beloofd, en dientengevolge geen goedkeuring van anderen nodig hebben en geen enkel appèl op een ander oordeel toelaten. Want dan doet de paus geen uitspraak als privaat persoon, maar verklaart of verdedigt hij als opperste leraar van de universele Kerk, die op bijzondere wijze is begiftigd met het onfeilbaarheids-charisma van de Kerk zelf, de leer van het katholieke geloof vgl. Commentaar van Gasser op Conc. Vat. I: Mansi 52, 1213AC. De aan de Kerk beloofde onfeilbaarheid bezit ook het college van bisschoppen, wanneer het met de opvolger van Petrus het hoogste leerambt uitoefent. Aan deze definitieve uitspraken kan de instemming van de Kerk nooit ontbreken vanwege de werking van dezelfde Heilige Geest, die de gehele kudde van Christus bewaart in de eenheid van het geloof en haar daarin doet groeien vgl. Commentaar van Gasser op Conc. Vat. I: Mansi 52, 1214A
Wanneer nu de paus of het college van bisschoppen samen met hem een definitieve uitspraak doet, doen zij deze in overeenstemming met de openbaring zelf, waaraan allen moeten vasthouden en waarnaar zij zich moeten richten. Deze openbaring wordt schriftelijk of langs de weg van de traditie onveranderd doorgegeven de rechtmatige successie van de bisschoppen en vooral door de paus zelf; en ze wordt onder de voorlichting van de Geest der waarheid in de Kerk ongerept bewaard en naar waarheid verklaard vgl. Commentaar van Gasser op Conc. Vat. I: Mansi 52, 1215CD, 1216-1217A Voor een goede bestudering en een juiste weergave van de openbaring zetten paus en bisschoppen, overeenkomstig hun ambt en het belang van de zaak, zich volledig in met gebruikmaking van de geschikte middelen vgl. Commentaar van Gasser op Conc. Vat. I: Mansi 52, 1213 ; zij ontvangen echter geen nieuwe officiële openbaring als behorend tot de goddelijke schat van het geloof. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 21
Na de functies van de hiërarchie te hebben uiteengezet, wil het heilig Concilie thans zijn aandacht wijden aan de gelovigen, die tot de lekenstand behoren.
Ofschoon al wat boven gezegd is omtrent het volk Gods, in gelijke mate opgaat voor leken, religieuzen en geestelijken zijn er toch punten, die in het bijzonder gelden voor de leken, mannen en vrouwen, op grond van staat en taak; punten, waarvan de grondbeginselen vanwege de bijzondere omstandigheden van onze tijd, een nadere bestudering vragen. De bisschoppen immers zijn zich goed bewust van de belangrijke bijdrage van de leken tot het welzijn van de gehele Kerk. De bisschoppen weten, dat zij niet door Christus zijn geroepen om alléén heel de heilszending van de Kerk voor de wereld op zich te nemen, maar dat zij de verheven taak hebben, de gelovigen zó te leiden en zich zulk een oordeel te vormen over hun bediening en geestelijke gaven, dat allen, op hun eigen wijze, eensgezind kunnen samenwerken tot het gemeenschappelijk doel. Want wij allen moeten "ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht naar Hem toegroeien, die het Hoofd is: Christus. Van Hem uit voltrekt het gehele Lichaam, samengevoegd en samen gehouden door allerlei stuttende geledingen, dat is, door de werking, die ieder deel is toegemeten, de lichaamsgroei, tot opbouw van zichzelf in liefde" (Ef. 4, 15-16)
In het vaste geloof aan deze gemeenschap van geheel het mystieke Lichaam van Jezus Christus, heeft de Kerk op aarde vanaf de oudste tijden van het christendom de gedachtenis van de overledenen met grote piëteit in ere gehouden, Zie de verschillende inscripties in de catacomben van Rome, en, "omdat het een heilige en vrome gedachte is, voor de overledenen te bidden, opdat zij van hun zonden worden verlost" 2 Makk. 12, 46|Vulgaat, heeft zij ook voor hen haar voorbede aan God opgedragen. Verder heeft de Kerk altijd geloofd, dat de apostelen en martelaren van Christus, die door het vergieten van hun bloed, het hoogste getuigenis van geloof en liefde hadden gegeven, in Christus nauwer met ons zijn verbonden. Zij heeft hen, samen met de heilige Maagd Maria en de heilige engelen, met bijzondere liefde vereerd, Vgl. Paus Gelasius I, Decretalis De libris recipiendis, 4.5. 3: P.L. 59, 160; DS 165 (DH 353), en godvruchtig de hulp van hun voorspraak ingeroepen. Naast dezen werden al spoedig ook anderen vereerd, die de maagdelijkheid en armoede van Christus meer uitdrukkelijk hadden nagevolgd, Vgl. H. Methodius van Olympus, Symposion. VII, 3: G.C.S. (Bonwetsch), 74, en tenslotte al degenen, die men, vanwege hun schitterende beoefening van de christelijke deugden, Vgl. Congregatie voor de Riten, Decretum approbationis virtutum in causa beatificationis et canonizationis Servi Dei Ioannis Nepomuceni Neumann (3 dec 1921) verschillende toespraken van Pius XII over Heiligen: Inviti all'eroismo. Discorsi t. I-III, Romae 1941-1942, passim; Paus Pius XII, Discorsi e Radiomessaggi, t. 10, 1949, p. 37-43, en vanwege hun rijkdom aan goddelijke gaven, de gelovigen voorhield ter verering en ter navolging. Vgl. Paus Gregorius XIII, Bul, Over kalenderhervorming, Inter Gravissimas (24 feb 1582), 164
Want het beschouwen van het leven van Christus' trouwe volgelingen ons een nieuwe prikkel om de toekomstige Stad te zoeken Vgl. Hebr. 13, 14 Vgl. Hebr. 11, 10 , en tevens vinden wij daarin een zeer veilige weg om temidden van de wisselvalligheden van deze wereld, ieder volgens zijn eigen staat en stand, de volmaakte vereniging met Christus, de heiligheid, te kunnen bereiken. Vgl. Sir. 44-50 Vgl. Paus Gregorius XIII, Bul, Over kalenderhervorming, Inter Gravissimas (24 feb 1582), 165 In het leven van hen, die, ofschoon mensen zoals wij, toch tot een volmaakter beeld van Christus worden herschapen Vgl. 2 Kor. 3, 18 , toont God aan de mensen op sprekende wijze zijn aanwezigheid en zijn gelaat. In hen spreekt Hijzelf tot ons en geeft Hij ons een teken van zijn Koninkrijk, Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 15, dat ons krachtig aantrekt, nu wij ons omringd zien van zulk een wolk van getuigen Vgl. Hebr. 12, 1 en de waarheid van het Evangelie zo klaar bevestigd vinden.
Wij vieren echter de gedachtenis van de heiligen niet om hun voorbeeld alleen, maar nog meer, opdat de eenheid van de gehele Kerk in de Geest versterkt mag worden door de beoefening van de broederlijke liefde. Vgl. Ef. 4, 1-6 Want gelijk de verbondenheid tussen de christenen op aarde ons dichter tot Christus brengt, zo verenigt de gemeenschap met de heiligen ons met Christus, die, als de Bron en het Hoofd, de oorsprong is van alle genade en van het leven van Gods volk zelf, Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 50. Het is dus onze plicht deze vrienden en mede-erfgenamen van Jezus Christus, broeders en grote weldoeners van ons, lief te hebben, voor hen aan God de verschuldigde dank te brengen, Voor de dankbaarheid ten opzichte van de heiligen, vgl. E. Diehl, Inscripiones latinae veteres, I, Berlijn, 1925, nn. 200, 2382 et passim, "hen aan te roepen en onze toevlucht te nemen tot hun voorspraak en hun machtige hulp om van God genaden te verkrijgen door zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer en onze énige Verlosser en Redder". Concilie van Trente, 25e Zitting - Decreet over de verering van relikwieën van heiligen en over de afbeeldingen van heiligen, Sessio XXV - De invocatione, veneratione et reliquiis Sanctorum et sacris imaginibus (3 dec 1563), 1 Want elk waarachtig bewijs van liefde, dat wij aan de heiligen geven, is uiteraard gericht op Christus als doel en eindpunt, op Christus, "de kroon van alle heiligen", Romeins Brevier, Invitatorium op het feest van Allerheiligen., en door Hem op God, die wonderbaar is in zijn heiligen en in hen wordt verheerlijkt. Vgl. 2 Tess. 1, 10
Onze eenheid met de hemelse Kerk wordt op de edelste wijze verwezenlijkt, wanneer wij, vooral in de heilige liturgie, waar de kracht van de Heilige Geest over ons werkzaam wordt door de sacramentele tekenen, in gezamenlijke blijdschap, de lof vieren van de goddelijke majesteit, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 104, en wij allen, door Christus' Bloed vrijgekocht uit elke stam en taal en volk en natie Vgl. Openb. 5, 9 en in één Kerk bijeengebracht, in één groot loflied de Drie-ene God verheerlijken. Door de viering van het eucharistisch offer verenigen wij ons dus op de volmaakste wijze met de eredienst van de hemelse Kerk, waarbij wij met haar in gemeenschap treden en de gedachtenis vieren ellereerst van de glorierijke Maria, altijd Maagd, alsook van de heilige Jozef, de heilige apostelen en martelaren en alle heiligen, Canon van de H. Mis