21 november 1964
De heilige Kerk vertoont krachtens de goddelijke instelling een wonderbare verscheidenheid in ordening en bestuur. "Wij bezitten in een en hetzelfde lichaam vele ledematen, maar deze hebben niet alle dezelfde taak. Zo vormen wij allen tezamen ook één lichaam in Christus, maar als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen" (Rom. 12, 4-5)
Het uitverkoren volk Gods is dus één: "één Heer, één geloof, één doopsel" (Ef. 4, 5) De leden ervan hebben allen dezelfde waardigheid krachtens hun wedergeboorte in Christus, dezelfde genade van het kindschap, dezelfde roeping tot de volmaaktheid, één heil, één hoop, één onverdeelde liefde. Er bestaat dus in Christus en in de Kerk geen ongelijkheid vanwege ras of volk, vanwege stand of sekse, want "er is geen Jood meer of Griek, geen slaaf of vrije, geen man of vrouw: allen zijt gij één in Christus Jezus" (Gal. 3, 28, grieks) Vgl. Kol. 3, 11 .
Al is in de Kerk de weg niet voor allen dezelfde, toch worden allen geroepen tot de heiligheid en delen allen door de goedheid van God in het voorrecht van hetzelfde geloof Vgl. 2 Pt. 1, 1 . Al worden krachtens de wil van Christus sommigen aangesteld tot leraars en beheerders van Gods geheimen en tot herders voor de anderen, toch zijn alle gelovigen werkelijk gelijk wat betreft hun gemeenschappelijke waardigheid en hun gemeenschappelijk werken voor de opbouw van Christus' Lichaam. Het onderscheid immers, dat de Heer gemaakt heeft tussen de priesters en de rest van het volk Gods, brengt tevens een verbondenheid met zich mee, omdat er tussen de herders en de andere gelovigen noodzakelijkerwijze onderlinge contacten bestaan: de herders van de Kerk dienen elkaar en de andere gelovigen op het voorbeeld van de Heer, terwijl de gelovigen van hun kant spontaan hun medewerking verlenen aan de herders en leraars. Zo leggen allen in de verscheidenheid getuigenis af van de wonderbare eenheid in het Lichaam van Christus; want het verschil zelf in genadegaven, bedieningen en werkingen maakt Gods kinderen tot een eenheid, omdat "alles het werk is van een en dezelfde Geest" (1 Kor. 12, 11)
Zoals dus de leken, door Gods goedheid, Christus tot broeder hebben, die, hoewel de Heer van allen, niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen Vgl. Mt. 20, 28 , zo hebben zij ook degenen tot broeders, die met het heilig ministerie zijn bekleed en op gezag van Christus Gods volk zó onderrichten, heiligen en besturen, dat het nieuwe gebod van de liefde door allen wordt vervuld. Hierop slaan de treffende woorden van de H. Augustinus: "Waar het mij beangstigt, dat ik voor u ben, daar voel ik me getroost, dat ik met u ben. Want voor u ben ik bisschop, met u ben ik christen. Bisschop-zijn betekent verantwoordelijkheid, Christen-zijn betekent genade, het eerste is een risico, het tweede is een redding" H. Augustinus, Preken, Sermones. 340, 1: P.L. 38, 1483
De Heer Jezus, die goddelijke Leraar en het Toonbeeld van alle volmaaktheid, heeft al zijn leerlingen zonder uitzondering, van iedere staat of stand, die heiligheid van leven voorgehouden. Waarvan Hijzelf de grondslag en de voleinding is: " Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is" (Mt. 5, 48) Vgl. Origenes van Alexandrië, Commentaria in Romanum. 7, 7: P.G. 14, 1122B Pseudo Macarius, De Oratione. 11: P.G. 34, 861AB Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 184, a. 3 Want over allen heeft Hij de Heilige Geest gezonden, die hen innerlijk moet aanzetten om God lief te hebben met geheel hun hart, geheel hun ziel, geheel hun verstand en geheel hun kracht Vgl. Mc. 12, 30 , en om elkaar lief te hebben, zoals Christus hun heeft liefgehad Vgl. Joh. 13, 34 Vgl. Joh. 15, 12 . Christus volgelingen, door God geroepen en in de Heer Jezus gerechtvaardigd niet op grond van werken maar volgens Gods raadsbesluit en genade, zijn door het doopsel van het geloof waarlijk kinderen Gods geworden en deelachtig aan de goddelijke natuur, en daarom werkelijk heilig. Bijgevolg moeten zij de ontvangen heiligheid met Gods hulp in de praktijk van hun leven bewaren en vervolmaken. De apostel vermaant hen te leven "zoals heiligen betaamt" (Ef. 5, 13), en zich te bekleden "als Gods heilige en geliefde uitverkorenen, met tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld" (Kol. 3, 12), en de vruchten van de Geest voort te brengen tot heiliging. Vgl. Gal. 5, 22 Vgl. Rom. 6, 22 Omdat wij allen echter op vele punten misdoen Vgl. Jac. 3, 2 , hebben wij opnieuw behoefte aan Gods barmhartigheid en moeten wij dagelijks bidden: "En vergeef ons onze schuld" (Mt. 6, 12) Vgl. H. Augustinus, Nalezingen, Retractationes. II, 18: P.L. 32, 637v. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 75
Het is dus voor iedereen duidelijk, dat alle gelovigen van iedere staat of stand geroepen zijn tot de volheid van het christelijk leven en tot de volmaaktheid van de liefde Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 28-29 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de H. Franciscus van Sales, Rerum Omnium Pertubationem (26 jan 1923) Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Over seculiere instituten, Provida Mater Ecclesia (2 feb 1947), 3-4 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 6 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Nel darvi (1 juli 1956), 3-6 en door deze heiligheid wordt ook de burgerlijke maatschappij meer menselijk in haar manier van leven. De gelovigen moeten deze volmaaktheid trachten te verwezenlijken met behulp van de krachten, die zij naar de maat van Christus' gave hebben ontvangen, om zo zijn voorbeeld te volgen, gelijkvormig te worden aan zijn beeld, de wil van de Vader in alles te volbrengen en zich met heel hun hart in te zetten voor de eer van God en de dienst van de naaste.
Hierdoor zal de heiligheid van het volk Gods rijke vruchten opleveren, zoals in de geschiedenis van de Kerk duidelijk blijkt uit het leven van zoveel heiligen.
Allen beoefenen in de verscheidenheid van levensvormen en levenstaken een en dezelfde heiligheid, allen die zich laten leiden door de Geest van God, gehoorzamen aan de stem van de Vader, God de Vader in geest en waarheid aanbidden en Christus volgen in zijn armoede, nederigheid en kruis, om deelachtig te mogen worden aan zijn heerlijkheid, Iedereen moet volgens zijn eigen gaven en plichten zonder aarzelen voortaan op de weg van het levend geloof, dat de hoop ontsteekt en werkzaam is door de liefde.
A. De bisschoppen
Op de eerste plaats moeten de herders van Christus' kudde naar het voorbeeld van de eeuwige Hogepriester, de Herder en Behoeder van onze zielen, hun ministerie uitoefenen met heiligheid en geestdrift, met nederigheid en sterkte. Doen zij dit, dan zal hun ministerie ook voor hen een machtig middel zijn tot heiliging. Door hun uitverkiezing tot de volheid van het priesterschap is hun de sacramentele genade geschonken om door gebed, het opdragen van het offer en door de prediking hun ambt van herderlijke liefde volmaakt te kunnen uitoefenen in alle vormen van hun bisschoppelijke zorg en dienstbetoon! Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 184, a. 5 en 6 Vgl. H. Thomas van Aquino, De perf. Vitae spirit.. c. 18 Vgl. Origenes van Alexandrië, In Jes. Hom.. 6, 1: P.G. 13, 239 Deze genade schenkt hun de bereidheid, hun leven te geven voor de schapen, en helpt hen om, als een model voor de kudde Vgl. 1 Pt. 5, 3 , de Kerk ook door hun voorbeeld tot een steeds grotere heiligheid te brengen.
B. De priesters
De priesters moeten evenals de bisschoppen, wier geestelijke kroon zij vormen Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. 13, 1: ed. Funk, I, p. 241, delend in de genade van hun ambt door Christus, de eeuwige en enige Middelaar, door de dagelijkse uitoefening van hun bediening groeien in de liefde tot God en de naaste; zij moeten de onderlinge verbondenheid als priesters bewaren, uitmunten door een rijk geestelijk leven en voor allen een levend getuigenis zijn van God Vgl. H. Paus Pius X, Apostolische Exhortatie, Over de heiligheid van de priesters, Haerent animo - Ad Clerum (4 aug 1908), 5-10 Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 124 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 276 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Katholieke priesterschap, Ad Catholici Sacerdotii fastigium (20 dec 1935), 36-45, in navolging van al de priesters, die in de loop van de eeuwen een schitterend model van heiligheid waren door hun vaak nederig en verbogen dienstbetoon. Hun droom leeft voort in de Kerk van waar zij hun eigen gelovigen en voor heel het volk Gods krachtens hun ambt bidden en het offer opdragen beseffend wat zij doen en navolgend wat zij voltrekken Ceremonieel van de priesterwijding, bij de begin-aansporing, daar mogen de zorgen de gevaren en de mogelijkheden van het apostolaat voor hun geen beletsel vormen, maar moet veeleer de weg zijn naar hogere heiligheid, waarbij hun activiteit voedsel en steun moet vinden in een rijkdom van innerlijk leven. Zo zullen ze een vreugde zijn voor heel de Kerk van God. Alle Priesters en vooral zij dij krachtens de bijzondere titel van hun wijding diocesane Priester worden genoemd, moet goed voor ogen houden, hoezeer een trouwe verbondenheid en een edelmoedig samenwerken met hun bisschop bijdraagt tot hun heiliging.
C. De lagere geestelijken en de lekenapostelen
In de zending en de genade van het bisschopsambt delen ook op bijzondere wijze de bedienaars van lagere rang, vooral de diakens. Zij wijden hun dienst aan de mysteries van Christus en de Kerk. Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Trallia, Epistula ad Trallianos. 2, 3: ed. Funk, 1, p. 244., en moeten zich daarom rein houden van al wat slecht is, God behagen, en zich beijveren al het goede te doen ten overslaan van de mensen Vgl. 1 Tim. 3, 8-10.12-13 . De clerici die door God zijn geroepen en voor Hem zijn afgezonderd, en zich onder de waakzame zorg van de bisschoppen voorbereiden op het heilige dienstwerk, hebben de plicht hun geest en hart af te stemmen op hun verheven uitverkiezing door volhouden te zijn in het gebed, vurig in de liefde en bedacht op al wat waar, wat rechtvaardig is en lof verdient, heel hun handelen richtend op glorie en de eer van God. Dan zijn er nog de door God uitverkoren leden, die door de bisschoppen worden geroepen om zich geheel te wijden aan het apostolaat en met veel vruchten arbeiden op de akker van de Heer. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Sous la maternelle protection (9 dec 1957), 9-11
D. De gehuwden, ongehuwden, de arbeiders
De Christelijke echtgenoten en ouders moeten volgens hun eigen staat met trouwe liefde gedurende heel hun aardse bestaan elkaar steunen in het genadeleven: zij moeten de kinderen, die God hun schenkt, met liefde aanvaarden en hun de christelijke leer en de evangelische deugden bijbrengen. Hierdoor geven zij aan allen de de onvermoeibare en edelmoedige genegenheid, vestigen zij een boodschap van liefde en zijn zij de getuigen van de vruchtbaarheid van onze Moeder de Kerk, en werken zij mee aan deze vruchtbaarheid. Dit alles als een manifestatie van en deel hebben aan die liefde waarmee Christus zijn Bruid heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 28-31 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. 20, 2: P.G. 62, 136 vv. Ditzelfde voorbeeld wordt op een andere manier gegeven door de weduwen en de ongehuwden: Ook zij kunnen zeer veel bijdragen tot de heiligheid en activiteit in de Kerk. De arbeiders, die vaak zulk een zware arbeid hebben, moeten door hun menselijk werken zichzelf vervolmaken, hun medeburgers behulpzaam zijn en heel de samenleving en de schepping veredelen. Ook moeten zij Christus, die handenarbeid heeft willen verrichten en steeds met de Vader werkzaam is aan het heil van alle mensen, navolgen in daadwerkelijke liefde, met blijde hoop en elkaars lasten dragend. Zo moeten zij juist door hun dagelijkse arbeid groeien in heiligheid en apostolische geest
E. De lijdenden en vervolgden
Degenen, die gebukt gaan onder armoede, zwakte, ziekte en allerlei moeilijkheden, moeten zich bewust zijn van hun bijzondere verbondenheid met Christus, die geleden heeft voor het heil van de wereld. Dit geldt ook voor hen, die vervolgd worden om de gerechtigheid en die door de Heer in het Evangelie zalig zijn geprezen. Hen zal "de God van alle genade, die ons in Christus tot zijn eeuwige heerlijkheid heeft geroepen, na een kortstondig lijden herstellen en bevestigen, sterken en grondvesten" (1 Pt. 5, 10).
Alle gelovigen zullen dus steeds meer worden geheiligd in en door hun levensstaat, hun werkzaamheden en levensomstandigheden, indien zij alle met geloof aanvaarden uit de hand van de hemelse Vader en meewerken met Gods wil, doordat zij de liefde, waarmee God de wereld heeft liefgehad, aan allen manifesteren in hun aardse dienstbetoon.