21 november 1964
Na de functies van de hiërarchie te hebben uiteengezet, wil het heilig Concilie thans zijn aandacht wijden aan de gelovigen, die tot de lekenstand behoren.
Ofschoon al wat boven gezegd is omtrent het volk Gods, in gelijke mate opgaat voor leken, religieuzen en geestelijken zijn er toch punten, die in het bijzonder gelden voor de leken, mannen en vrouwen, op grond van staat en taak; punten, waarvan de grondbeginselen vanwege de bijzondere omstandigheden van onze tijd, een nadere bestudering vragen. De bisschoppen immers zijn zich goed bewust van de belangrijke bijdrage van de leken tot het welzijn van de gehele Kerk. De bisschoppen weten, dat zij niet door Christus zijn geroepen om alléén heel de heilszending van de Kerk voor de wereld op zich te nemen, maar dat zij de verheven taak hebben, de gelovigen zó te leiden en zich zulk een oordeel te vormen over hun bediening en geestelijke gaven, dat allen, op hun eigen wijze, eensgezind kunnen samenwerken tot het gemeenschappelijk doel. Want wij allen moeten "ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht naar Hem toegroeien, die het Hoofd is: Christus. Van Hem uit voltrekt het gehele Lichaam, samengevoegd en samen gehouden door allerlei stuttende geledingen, dat is, door de werking, die ieder deel is toegemeten, de lichaamsgroei, tot opbouw van zichzelf in liefde" (Ef. 4, 15-16)
Onder leken verstaan wij hier alle gelovigen, die niet behoren tot de geestelijkheid en tot de in de Kerk wettig erkende religieuze staat, de gelovigen nl., die door het doopsel in Christus zijn ingelijfd, Gods volk zijn geworden en op hun eigen wijze deelachtig zijn aan de priesterlijke, profetische en koninklijke taak van Christus, en zo, ieder volgens zijn eigen aandeel, de zending van heel het christenvolk in de Kerk en in de wereld uitoefenen.
Het eigene en kenmerkende van de leken is: hun seculier karakter. Al kunnen immers de geestelijken zich soms bezighouden met wereldlijke zaken, zelfs door de uitoefening van een wereldlijk beroep, toch zijn zij krachtens hun bijzondere roeping op de eerste plaats en ex professo bestemd voor het heilig ministerie, terwijl de religieuzen in hun staat het schitterend en sprekend getuigenis leveren, dat de wereld niet zonder de geest van de zaligsprekingen kan worden omgevormd en aan God aangeboden. De leken hebben, krachtens hun eigen roeping, tot taak, het koninkrijk Gods te zoeken door zich met het tijdelijke bezig te houden en hierover volgens Gods wil te beschikken. Zij leven in de wereld, d.w.z. in al die verschillende plichten en werkzaamheden van de wereld en in de dagelijkse beslommeringen van het gezinsleven en het maatschappelijk leven, die het patroon uitmaken van hun bestaan. Daar worden zij door God geroepen om door de uitoefening van hun eigen taak in de geest van het Evangelie de wereld te helpen heiligen van binnen uit, als een zuurdeeg, en zo Christus aan anderen te tonen vooral door het getuigenis van hun leven, door hun geloof, hoop en liefde. Zij hebben de bijzondere opdracht om al het tijdelijke, waarmee zij zo nauw verbonden zijn, zó te belichten en te oriënteren, dat alles zich voortdurend ontwikkelt en groeit volgens Christus' wil en strekt tot lof van de Schepper en Verlosser.
De heilige Kerk vertoont krachtens de goddelijke instelling een wonderbare verscheidenheid in ordening en bestuur. "Wij bezitten in een en hetzelfde lichaam vele ledematen, maar deze hebben niet alle dezelfde taak. Zo vormen wij allen tezamen ook één lichaam in Christus, maar als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen" (Rom. 12, 4-5)
Het uitverkoren volk Gods is dus één: "één Heer, één geloof, één doopsel" (Ef. 4, 5) De leden ervan hebben allen dezelfde waardigheid krachtens hun wedergeboorte in Christus, dezelfde genade van het kindschap, dezelfde roeping tot de volmaaktheid, één heil, één hoop, één onverdeelde liefde. Er bestaat dus in Christus en in de Kerk geen ongelijkheid vanwege ras of volk, vanwege stand of sekse, want "er is geen Jood meer of Griek, geen slaaf of vrije, geen man of vrouw: allen zijt gij één in Christus Jezus" (Gal. 3, 28, grieks) Vgl. Kol. 3, 11 .
Al is in de Kerk de weg niet voor allen dezelfde, toch worden allen geroepen tot de heiligheid en delen allen door de goedheid van God in het voorrecht van hetzelfde geloof Vgl. 2 Pt. 1, 1 . Al worden krachtens de wil van Christus sommigen aangesteld tot leraars en beheerders van Gods geheimen en tot herders voor de anderen, toch zijn alle gelovigen werkelijk gelijk wat betreft hun gemeenschappelijke waardigheid en hun gemeenschappelijk werken voor de opbouw van Christus' Lichaam. Het onderscheid immers, dat de Heer gemaakt heeft tussen de priesters en de rest van het volk Gods, brengt tevens een verbondenheid met zich mee, omdat er tussen de herders en de andere gelovigen noodzakelijkerwijze onderlinge contacten bestaan: de herders van de Kerk dienen elkaar en de andere gelovigen op het voorbeeld van de Heer, terwijl de gelovigen van hun kant spontaan hun medewerking verlenen aan de herders en leraars. Zo leggen allen in de verscheidenheid getuigenis af van de wonderbare eenheid in het Lichaam van Christus; want het verschil zelf in genadegaven, bedieningen en werkingen maakt Gods kinderen tot een eenheid, omdat "alles het werk is van een en dezelfde Geest" (1 Kor. 12, 11)
Zoals dus de leken, door Gods goedheid, Christus tot broeder hebben, die, hoewel de Heer van allen, niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen Vgl. Mt. 20, 28 , zo hebben zij ook degenen tot broeders, die met het heilig ministerie zijn bekleed en op gezag van Christus Gods volk zó onderrichten, heiligen en besturen, dat het nieuwe gebod van de liefde door allen wordt vervuld. Hierop slaan de treffende woorden van de H. Augustinus: "Waar het mij beangstigt, dat ik voor u ben, daar voel ik me getroost, dat ik met u ben. Want voor u ben ik bisschop, met u ben ik christen. Bisschop-zijn betekent verantwoordelijkheid, Christen-zijn betekent genade, het eerste is een risico, het tweede is een redding" H. Augustinus, Preken, Sermones. 340, 1: P.L. 38, 1483
De leken, verenigd in het volk Gods en geplaatst in het éne Lichaam van Christus onder één hoofd, worden zonder onderscheid geroepen om als levende ledematen zich met al hun krachten, die zij door de goedheid van de Schepper en door de genade van de Verlosser hebben ontvangen, in te zetten voor de uitbreiding van de Kerk en haar voortdurende toename in heiligheid.
Het apostolaat van de leken is een deelhebben aan de heilszending zelf van de Kerk; en alle worden door de Heer tot dit apostolaat bestemd door het doopsel en het vormsel. De Sacramenten, vooral de heilige Eucharistie, schenken en voeden die liefde tot God en de mensen, die de ziel is van heel het apostolaat. De leken nu hebben de bijzondere roeping om de Kerk tegenwoordig te stellen en werkzaam te doen zijn op die plaatsen en in die omstandigheden, waar zij alleen door hen het zout der aarde kan worden Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 134-136 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het eerste internationale congres voor lekenopostolaat, De quelle consolation (14 okt 1951), 28-32 Zo is iedere leek krachtens de hem geschonken gaven een getuige en tevens een levend werktuig van de zending van de Kerk "naar de maat van Christus' gave" (Ef. 4, 7)
Naast dit apostolaat, dat een zaak is van alle gelovigen zonder uitzondering, kunnen de leken bovendien op verschillende manieren worden geroepen tot een meer rechtstreekse samenwerking met het hiërarchische apostolaat, Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de deelnemers aan het tweede internationale congres voor lekenapostolaat te Rome, Six ans se sont écoulés (5 okt 1957), 17-18 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 16. Over het "mandaat" en de canonieke zending, naar het voorbeeld van de mannen en vrouwen, die de apostel Paulus ter zijde stonden in de prediking van het Evangelie en zich veel moeite gaven voor de Heer Vgl. Fil. 4, 3 Vgl. Rom. 16, 3vv . Verder hebben zij de mogelijkheid, door de hiërarchie te worden aangewezen om bepaalde kerkelijke opdrachten te vervullen voor een geestelijk doel.
Op alle leken rust derhalve de eervolle opdracht, te werken voor een steeds vollediger verwezenlijking van het goddelijk heilsplan voor alle mensen van alle tijden en overal ter wereld. Zij moeten daarom volop in de gelegenheid worden gesteld om, naar de mate van hun krachten en overeenkomstig de eisen van de tijd, ook actief deel te nemen aan het heilswerk van de Kerk.
Omdat de eeuwige Hogepriester Christus Jezus ook door de leken zijn eigen getuigenis en zijn eigen dienstwerk wil voortzetten, bezielt Hij hen met zijn geest en stimuleert Hij hen voortdurend tot ieder goed en volmaakt werk.
Want hen, die Hij nauw verbindt met zijn leven en zending, doet Hij ook delen in zijn priesterlijke taak voor de uitoefening van de geestelijke eredienst, tot eer van God en tot heil van de mensen. Vandaar, dat de leken, als zijnde toegewijd aan Christus en gezalfd door de Heilige Geest, zo wonderbaar worden geroepen en gevormd om steeds overvloediger vruchten van de Geest voort te brengen. Al hun werken immers, gebeden en apostolische initiatieven, hun huwelijks- en gezinsleven, hun dagelijkse arbeid, hun geestelijke en lichamelijke ontspanning, mits dit alles geleid wordt door de Geest, en zelfs de moeilijkheden van het leven, mits men die geduldig draagt, worden geestelijke offers, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus Vgl. 1 Pt. 2, 5 , en die bij de viering van de Eucharistie godvruchtig aan de Vader worden opgedragen samen met het offer van het Lichaam des Heren. Zo wijden ook de leken de wereld zelf aan God toe door Hem overal hun aanbidding te brengen in heiligheid van leven.
Christus, de grote Profeet, die door het getuigenis van zijn leven en door de kracht van zijn woord het Koninkrijk van de Vader heeft verkondigd, zet zijn profetische zending voort tot aan de volle openbaring van zijn heerlijkheid en dit niet alleen door de hiërarchie, die in zijn naam en op zijn gezag lerend optreedt, maar ook door de leken, die Hij daarom maakt tot zijn getuigen en toerust met de geest van geloof en de gave van het woord Vgl. Hand. 2, 17-18 Vgl. Openb. 19, 10 , om zo de kracht van het Evangelie te doen uitstralen in het dagelijkse leven, het gezinsleven en het maatschappelijke leven. Zij tonen zich kinderen der belofte, als zij, sterk in het geloof en in de hoop, het rechte ogenblik goed besteden Vgl. Ef. 5, 16 Vgl. Kol. 4, 5 en standvastig uitzien naar de toekomstige heerlijkheid (Rom. 8, 25). Deze hoop mogen zij niet in hun binnenste verborgen houden, maar zij moeten haar, door een voortdurende omvorming en door hun strijd "tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten" (Ef. 6, 12), uitdragen ook in de structuren van het wereldlijk leven.
Gelijk de sacramenten van de nieuwe Wet, waardoor het leven en het apostolaat van de gelovigen wordt gevoed, de voorafbeelding zijn van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Openb. 21, 1), zo zijn de leken de krachtige herauten van het geloof in hetgeen wij hopen Vgl. Hebr. 11, 1 , als zij de belijdenis van het geloof moedig weten te verenigen met een leven uit het geloof. Deze Evangelieprediking, de verkondiging van de boodschap van Christus door het getuigenis van het leven en door het woord, krijgt een karakteristieke noot en een bijzondere uitwerking, door het feit, dat deze prediking geschiedt in het alledaagse leven van de wereld.
Bij deze taak is van grote waarde de levensstaat, die geheiligd wordt door een bijzonder sacrament, nl. de staat van het huwelijks- en gezinsleven. Daar vindt men een uitstekende oefenschool voor het lekenapostolaat, omdat daar de christelijke godsdienst heel het leven doordringt en het steeds meer veredelt. Daar hebben de echtgenoten de heel eigen roeping om voor elkaar en voor hun kinderen de getuigen te zijn van het geloof en van de liefde van Christus. Het christelijk gezin verkondigt luid de reeds aanwezige kracht van het Koninkrijk Gods en tevens de hoop op het gelukzalig leven. Zo is het door zijn voorbeeld en getuigenis een veroordeling van de zondige wereld en vormt het een licht voor hen, die de waarheid zoeken.
Daarom kunnen en moeten de leken, ook wanneer zij in beslag genomen worden door aardse zorgen, een waardevolle activiteit ontplooien voor de verkondiging van het Evangelie in de wereld. Sommigen van hen vervangen naar best vermogen de priesters, waar dezen ontbreken of vanwege een vervolgingsregime niet kunnen werken, in bepaalde godsdienstige functies. Velen van hen wijden al hun krachten aan het apostolaat. Maar allen zonder uitzondering moeten meewerken aan de uitbreiding en de groei van Christus' Koninkrijk in de wereld. Daarom moeten de leken zich ijverig toeleggen op een diepere kennis van de geopenbaarde waarheid en God vurig bidden om de gave van wijsheid.
Christus is gehoorzaam geworden tot de dood en daarom door de Vader hoog verheven Vgl. Fil. 2, 8-9 , en zo is Hij binnengegaan in de heerlijkheid van zijn Koninkrijk. Hem is alles onderworpen, en eens zal Hij zichzelf en al het geschapene onderwerpen aan de Vader, opdat God zij alles in allen Vgl. 1 Kor. 15, 26-27 . Deze macht heeft Hij meegedeeld aan zijn leerlingen, opdat ook zij de koninklijke vrijheid zouden bezitten, en de heerschappij van de zonde in zichzelf zouden overwinnen door zelfverloochening en een heilig leven Vgl. Rom. 6, 12 , en opdat zij zelfs, door Christus ook in de anderen te dienen, hun broeders in nederigheid en geduld zouden voeren tot de Koning, wie te dienen heersen is. Want de Heer wil ook door de leken-gelovigen zijn Koninkrijk uitbreiden, zijn Koninkrijk van waarheid en leven, van heiligheid en genade, van rechtvaardigheid, liefde en vrede, Uit de prefatie van het feest van Christus Koning. In dit Koninkrijk zal ook de schepping verlost worden van de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods Vgl. Rom. 8, 21 . Waarlijk, het is een grootse belofte en een grootse opdracht, die aan de leerlingen wordt gegeven: "Alles is van u, maar gij zijt van Christus, en Christus is van God" (1 Kor. 3, 23)
De gelovigen moeten dus het wezen en de waarde van heel de schepping en haar gerichtheid op Gods eer erkennen en elkaar ook door hun wereldlijke arbeid trachten te brengen tot een heiliger leven, opdat zó de wereld bezield mag worden door de Geest van Christus en haar doel zekerder mag bereiken in rechtvaardigheid, liefde en vrede. Bij het vervullen van deze taak op alle terreinen van het leven nemen de lekende eerste plaats in. Zij moeten derhalve door hun bekwaamheid op profaan-wetenschappelijk gebied en door hun activiteit, innerlijk geadeld door Christus' genade, hun best doen om het geschapene volgens de bedoeling van de Schepper en overeenkomstig het licht van zijn woord te veredelen door de menselijke arbeid, de techniek en de cultuur, en dit ten bate van alle mensen; verder moeten zij bijdragen tot een juistere verdeling van de aardse goederen, zodat deze op hun manier in dienst komen te staan van de universele vooruitgang in de menselijke en christelijke vrijheid. Langs deze weg zal Christus door de leden van de Kerk heel de menselijke samenleving steeds meer doordringen van zijn heilbrengend licht.
Ook moeten de leken door bundeling van hun krachten de wereldlijke instellingen en situaties, waar deze een moraal gevaar opleveren voor de mens, trachten te saneren, zodat dit alles gestalte krijgt overeenkomstig de normen van de rechtvaardigheid en geen belemmering maar een stimulans wordt voor een deugdzaam leven. Hierdoor zullen zij aan de cultuur en de menselijke arbeid een morele waarde geven. Zo wordt tevens de akker van de wereld meer geschikt gemaakt om het zaad van het woord Gods op te nemen, en zo krijgt de Kerk ruimere mogelijkheden om de vredesboodschap over de wereld te doen uitgaan.
Het ligt in de lijn van de heilsorde zelf, dat de gelovigen een nauwkeurig onderscheid leren maken tussen hun rechten en plichten als leden van de Kerk en hun rechten en plichten als leden van de menselijke samenleving. Zij moeten beide categorieën van rechten en plichten harmonisch trachten te verenigen, en zij mogen niet vergeten, dat zij zich bij alle tijdelijke aangelegenheden moeten laten leiden door het christelijk geweten, omdat geen enkele activiteit, ook niet op stoffelijk gebied, zich mag onttrekken aan de wil van God. Dit onderscheid en deze harmonie moeten in onze tijd heel speciaal uitkomen in het gedrag van de gelovigen, wil de Kerk zich in haar zending vollediger kunnen afstemmen op de bijzondere omstandigheden van de moderne wereld. Immers, al moet men erkennen, dat de aardse mensengemeenschap, die zich met alle reden wijdt aan de wereldse belangen, haar eigen normen heeft, toch wordt terecht de verderfelijke leer afgewezen, die de maatschappij tracht op te bouwen zonder rekening te houden met de godsdienst, en die de godsdienstige vrijheid van de burgers bestrijdt en vernietigt, Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Het onvergankelijk werk van den barmhartigen God - Over de christelijke staatsinrichting, Immortale Dei (1 nov 1885), 6-15 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de voornaamste plichten van de christelijke burgers, Sapientiae Christianae (10 jan 1890), 7-14 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Alla Vostra Filiale (23 mrt 1958). "het rechtmatige, gezonde laïcaal karakter van de staat".
Gelijk alle gelovigen, hebben de leken het recht om van hun herders in overvloed hun aandeel te ontvangen uit de geestelijke goederen van de Kerk, vooral de hulpmiddelen van het woord Gods en de Sacramenten Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 682 en zij moeten hun noden en verlangens aan hen bekend maken met de vrijheid en het vertrouwen van kinderen Gods en broeders in Christus. Overeenkomstig hun wetenschap, bekwaamheid en prestige hebben zij het recht en soms zelfs de plicht, hun mening te uiten over zaken, die het welzijn van de Kerk betreffen. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het eerste internationale congres voor lekenopostolaat, De quelle consolation (14 okt 1951), 25. "In de beslissende veldslagen komen dikwijls de gelukkigste initiatieven van het front..." Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, L'importance de la presse catholique (17 feb 1950), 22.23 In voorkomende gevallen moet dit geschieden via de door de Kerk hiervoor ingestelde organen, en altijd met waarheidsliefde, moed en prudentie en met eerbied en liefde jegens hen, die krachtens hun heilig ambt Christus vertegenwoordigen.
Gelijk alle gelovigen, moeten de leken de bepalingen die de herders, de vertegenwoordigers van Christus, geven als leraars en bestuurders in de Kerk, bereidwillig en in christelijke gehoorzaamheid aanvaarden, daarbij het voorbeeld volgend van Christus, die, door zijn gehoorzaamheid tot de dood, de gelukkige weg van de vrijheid der kinderen Gods voor alle mensen heeft geopend. Zij mogen niet nalaten, hun leiders aan God aan te bevelen in hun gebed, want zij zijn het, die over ons waken, wetend, dat zij rekenschap moeten afleggen; dan zullen zij dit met vreugde doen en niet onder zuchten. Vgl. Hebr. 13, 17 .
De herders van hun kant moeten de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de leken in de Kerk erkennen en bevorderen; zij moeten zich graag van hun adviezen bedienen, hun met vertrouwen functies opdragen ten behoeve van de Kerk, hun de nodige vrijheid en armslag laten bij hun handelen, en hen zelfs stimuleren om ook uit eigen beweging activiteiten te ondernemen. Met de liefde van een vader moeten zij aan de initiatieven, wensen en verlangens van de leken een nauwgezette aandacht schenken om Christus' wil Vgl. 1 Tess. 5, 19 Vgl. 1 Joh. 4, 1 De herders moeten de rechtmatige vrijheid, die iedereen in de wereldlijke samenleving bezit, gewetensvol eerbiedigen.
Van dit vertrouwelijke contact tussen leken en herders mag men voor de Kerk talloze voordelen verhopen. Het versterkt nl. in de leken het gevoel persoonlijke verantwoordelijkheid, het prikkelt hun energie en zij schenken daardoor gemakkelijker hun hun steun aan de arbeid van de herders. Deze van hun kant kunnen, profiterend van de ervaring van de leken, zich een scherper en juister oordeel vormen in geestelijke en tijdelijke aangelegenheden. Zo zal heel de Kerk, gesteund door al haar leden, de zending voor het leven van de wereld met meer vrucht kunnen vervullen.
Iedere leek moet voor het forum van de wereld een getuige zijn van de verrijzenis van en het leven van de Heer Jezus en een teken van de levende God. Allen tezamen en ieder afzonderlijk, volgen zijn eigen mogelijkheden moeten de wereld verrijken met geestelijke vruchten Vgl. Gal. 5, 22 en zij moeten in de wereld de geest verbreiden van die armen en zachtmoedigen en vredebrengers, die de Heer in het Evangelie zalig heeft geprezen, Vgl. Mt. 5, 3-9 .
In één woord "wat de ziel is in het lichaam, dat moeten de Christenen zijn in de wereld" Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 6: ed. Funk, 1, p. 400 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. 46 (47), 2: P.G. 58, 478, het zuurdeeg in de massa.