H. Paus Paulus VI - 12 juni 1968
Want hier komt het op aan: goed te kunnen denken. Wanneer wij dit zeggen, moeten wij bedenken, dat in deze grote vraag het woord 'geloof' door ons wordt verstaan in zijn eerste betekenis van natuurlijke kennis van God, namelijk van die kennis over de godheid die wij kunnen hebben uit de gewone krachten van ons verstand. Want, wanneer wij spreken over 'geloof' als werkelijke bovennatuurlijke kennis van God, afgeleid uit zijn openbaring, dan hebben wij daar weliswaar ook de gewone krachten van onze geest voor nodig, doch zij zijn niet voldoende, zij moeten worden ondersteund door een bijzondere hulp van God zelf, die wij de genade noemen. Het geloof is dan een gave die God zelf ons verleent, het is de theologale deugd die, hoewel in de duisterheid van het mysterie dat God altijd omhult, ons de zekerheid schenkt en de vreugde over zovele waarheden die op Hem betrekking hebben. Wij zullen het nu hebben over de eerste betekenis van het woord geloof, die wij kunnen betitelen als de redelijke kennis van een aantal godsdienstige waarheden en eerst en vooral van het bestaan van God, welke waarheid thans zo zeer in discussie is en zo vaak wordt aangevallen.