Paus Leo XIII - 18 november 1893
Maar vooral heeft God dat gedaan met de bedoeling, dat de mensen zouden begrijpen, dat God de Schriften heeft toevertrouwd aan de Kerk en dat zij dus bij de lezing en verklaring de Kerk als volkomen zekere leidsvrouwe en leermeesteres zouden nemen. Immers, waar de genadegaven des Heren berusten, daar moet men de waarheid gaan leren, en door hen, die de opvolgers zijn van de apostelen, worden de Schriften zonder enig gevaar voor dwaling verklaard. Dat heeft de H. Irenaeus reeds geleerd. C. haer. IV, 26. 5 Zijn leer - tevens die van de overige Vaders - is door de kerkvergadering van het Vatican tot de hare gemaakt, toen zij het decreet van Trente over de uitlegging van het geschreven woord Gods vernieuwde en daarbij verklaarde, "dat de bedoeling van dat decreet deze is: dat men in zake van geloof of zeden, die tot de opbouw van de christelijke leer dienen, voor de ware zin van de heilige Schriftuur moet houden die zin, welke gehouden is en gehouden wordt door onze heilige moeder de Kerk, aan wie het toekomt te oordelen over de ware zin en uitleg van de heilige Schriften; en dat het dus aan niemand geoorloofd is, de heilige Schrift tegen die zin of ook tegen het eenstemmig gevoelen der Vaders in te verklaren." Concilie van Trente, Sessio 3, hoofdstuk II Over de Openbaring Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Vulgaat uitgave van de Bijbel en de manier van uitleg van de Heilige Schrift, Sessio IV - Recipitur vulgata editio Bibliae praescribiturque modus interpretandi Sacram Scripturam (8 apr 1546), 2
Door deze wet vol wijsheid veroorzaakt de Kerk volstrekt geen vertraging of belemmering voor het wetenschappelijk bijbelonderzoek, maar vrijwaart zij dit onderzoek veeleer voor dwaling en biedt zij het krachtige hulp tot ware vooruitgang. Want voor ieder particulier geleerde blijft een wijd veld open liggen, waarop hij langs veilige banen met ere kan wedijveren in zijn arbeid op exegetisch gebied, en tot nut voor de Kerk. Zo kan het namelijk onder de zachte leiding van Gods voorzienigheid gebeuren, dat voor schriftuurplaatsen, die nog wachten op een besliste en definitieve verklaring, het eindoordeel van de Kerk door een soort van voorarbeid bespoedigd wordt. Maar ook voor plaatsen, waarover reeds een definitieve verklaring gegeven is, kan een particulier geleerde eveneens nuttig werk verrichten, door ze namelijk voor het gelovige volk met meer bijzonderheden toe te lichten, of door er voor ontwikkelden een dieper gaande uiteenzetting van te geven, of door ze op tekenender wijze tegenover tegenstanders te handhaven.
Een katholiek exegeet rekene het zich dus tot eerste en heilige plicht, die teksten der Schriftuur, van wier betekenis - ofwel door de gewijde schrijvers onder ingeving van de Heilige Geest - zoals dat op vele plaatsen in het Nieuwe Testament het geval is - ofwel door de Kerk onder bijstand ook van de Heilige Geest, "hetzij door een plechtige uitspraak, hetzij door de gewone en universele uitoefening van haar leraarsambt 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10-16 - een authentieke verklaring gegeven is, ook volkomen op dezelfde wijze te verklaren, en hij trachte met de gegevens, die zijn vak hem biedt, doorslaand te bewijzen, dat alleen die verklaring volgens de regels van een gezonde hermeneutica met recht aanvaard kan worden.
Bij de rest volge men de analogia fidei, en neme men dus tot voornaamste richtsnoer de katholieke leer, zoals men die van het gezag der Kerk heeft voorgesteld gekregen. Immers, daar zowel de heilige Boeken als de aan de Kerk toevertrouwde leer een en dezelfde God tot oorsprong hebben, is het onmogelijk, dat de verklaring van een tekst uit die Boeken, die op welke wijze dan ook van de leer der Kerk zou afwijken, het resultaat van een juiste schriftuitlegging zou zijn. Hieruit blijkt, dat iedere verklaring, die ofwel de geïnspireerde schrijvers enigermate met elkander in tegenspraak zou brengen, ofwel met de leer der Kerk in tegenspraak zou zijn, als onjuist en vals verworpen moet worden.
Bijgevolg moet een leraar in dit vak ook met deze loffelijke eigenschap gesierd zijn: hij moet namelijk een meer dan gewone kennis van heel die theologie bezitten, en goed thuis zijn in de commentaren van de heilige Vaders, de kerkleraren en van de beste exegeten. Dat is juist de eis, waarop Hieronymus aandringt Ibid. 6, 7
en waarop Augustinus dikwijls terugkomt. Deze laatste klaagt terecht: "Als voor het aanleren van iedere wetenschap, hoe gewoon en gemakkelijk ook, een leraar of meester nodig is, is het dan niet de grootste vermetelheid en trotsheid, wanneer men voor de Boeken der goddelijke geheimenissen niet bij hun aangewezen verklaarders in de leer wil gaan?" S. Augustinus, Ad. Honorat. de utilit. cred. 17, 35 Dat was ook het gevoelen van de overige Vaders, dat zij door hun voorbeeld bevestigden. "Zij trachtten het begrip der goddelijke Boeken te bekomen niet door eigen vermetele uitleg, maar door te rade te gaan bij de geschriften en het gezag van de ouderen, van wie het vaststond, dat zij de regel voor het begrip van de Schriftuur door apostolische overlevering ontvangen hadden." Rufin. Hist. eccl. II, 9Wat nu verder de heilige Vaders betreft, "door wier werk van planten, besproeien, bouwen, weiden en voeden de H. Kerk na de tijd van de apostelen is opgegroeid" S. Augustinus, contra Julian. II, 10, 37
: hun gezag is het hoogst, zo dikwijls zij allen een of andere bijbeltekst op een en dezelfde wijze uitleggen als behorend tot de geloofs- of zedenleer; want dan blijkt juist uit die eenstemmigheid duidelijk, dat het aldus overeenkomstig het katholiek geloof door de apostelen is overgeleverd.Maar ook dan, als zij met betrekking tot die zaken slechts als particulier leraar optreden, moet de mening der Vaders op hoge prijs gesteld worden. Immers, niet alleen pleit voor hen hun kennis van de geopenbaarde leer en hun bekendheid met vele dingen, die voor het begrijpen van de apostolische geschriften dienstig zijn, maar God zelf zal die mannen, die toonbeelden waren van heiligheid en waarheidsliefde, ook in ruimere mate met de hulp Zijner verlichtingen hebben bijgestaan. Daarom beschouwe de exegeet het als zijn plicht, hun voetstappen met eerbied te drukken en met verstandige keuze van de vruchten van hun arbeid gebruik te maken.
Toch behoeft hij daarom niet te denken, dat de weg hem versperd is, om, als er een wettige reden voor is, in zijn onderzoek of verklaring ook nog verder te gaan. Dat staat vrij, doch onder een voorwaarde. Hij moet zich namelijk nauwgezet houden aan het wijze voorschrift van Augustinus, om namelijk van de letterlijke en als voor de hand liggende zin volstrekt niet af te wijken dan alleen als een verstandige reden het vasthouden daarvan verbiedt, of een noodzakelijkheid tot het opgeven er van dwingt. S. Augustinus, De Gen. ad Litt. l. VIII, c. 7, 13
Dit voorschrift moet men des te trouwer onderhouden, naarmate bij de tegenwoordige sterke zucht naar nieuwigheden en overdreven vrijheid van mening het gevaar voor afdwalen dreigender is.Ook moet hij niet buiten beschouwing laten wat de Vaders in allegorische, of daarop gelijkende overdrachtelijke zin hebben opgevat, vooral als die allegorische zin uit de letterlijke zin voortvloeit en door het gezag van vele Vaders wordt ondersteund. Immers, deze wijze van verklaren heeft de Kerk van de apostelen ontvangen, en, zoals uit de liturgie blijkt, door haar eigen voorbeeld goedgekeurd. Niet dat de Vaders met die wijze van verklaren eigenlijk gezegde bewijzen voor de geloofswaarheden bedoelden te leveren; maar zij wisten bij ondervinding, dat zij heel nuttig was om deugd en godsvrucht te voeden.
Wat het gezag van de overige katholieke schriftuurverklaarders aangaat, dit is weliswaar geringer dan dat der Vaders; maar omdat de Bijbelstudies in de Kerk gestadig voortgang hebben gemaakt, moet men toch aan de commentaren van die geleerden eveneens de eer bewijzen die er aan toekomt, daar er veel uit te halen valt, dat dienstig is om tegenwerpingen te weerleggen en moeilijkheden te ontwarren.