Paus Pius XII - 30 september 1943
Wanneer echter onze tijd nieuwe vraagstukken met nieuwe moeilijkheden opwerpt, dan verschaft hij met Gods hulp ook nieuwe middelen en steunpunten aan de exegese. Hieronder dient wel bijzonder vermeld te worden, dat de katholieke godgeleerden, volgens de leer der heilige Vaders en vooral van de engelachtige en algemene kerkleraar, het wezen en de uitwerkingen van de ingeving der heilige Schrift meer stelselmatig en nauwkeurig hebben bestudeerd en uiteengezet dan men in vroeger eeuwen gewoon was te doen. Bij hun bespreking er van uitgaande van het beginsel, dat de gewijde schrijver bij het opstellen van de heilige Geschriften of instrument is van de Heiligen Geest en wel een levend en met rede begaafd instrument, merken zij met recht op, dat hij, gedreven door een goddelijk bewegen, zó zijn vermogens en krachten gebruikt, dat "ieders eigen aanleg en persoonlijke eigenaardigheden en karaktertrekken" Paus Benedictus XV, Encycliek, Over de H. Hieronymus, Spiritus Paraclitus (15 sept 1920). AAS XII, p. 390 uit het door zijn arbeid ontstane boek gemakkelijk door allen kunnen worden erkend. De exegeet moet dus, zonder enig uit de jongste onderzoekingen verkregen licht te veronachtzamen, met alle zorg trachten uit te vorsen: welke het bijzondere karakter en de levensomstandigheden van de gewijde schrijver waren, in welke tijd hij leefde, welke schriftelijke of mondeling overgeleverde bronnen hij gebruikte, en van welke stijlvormen hij zich heeft bediend. Zo immers zal hij beter beseffen, wie de gewijde schrijver is geweest en wat hij met zijn schrijven heeft willen uitdrukken. Een ieder weet toch, dat de aller-voornaamste regel der uitlegkunde luidt: achterhalen of bepalen wat de schrijver bedoelde te zeggen; zoals zo voortreffelijk de H. Athanasius opmerkt:
"Gelijk bij alle andere plaatsen van de heilige Schrift behoort te geschieden, zo moet men ook hier - om niet uit onwetendheid of misverstand van de ware zin af te wijken - goed letten op hetgeen voor de apostel aanleiding tot spreken was, en nauwkeurig en onbevooroordeeld zijn aandacht vestigen op de persoon aan wie hij schreef en de reden waarom." H. Athanasius van Alexandrië, Redevoeringen tegen de Arianen, Orationes contra Arianos. I, 54; PG 26, kol. 123
In woorden en geschriften van oud-oosterse schrijvers is vaak niet zo duidelijk, welke de letterlijke zin is, als bij hedendaagse schrijvers. Want wat zij met hun woorden wilden uitdrukken, wordt niet enkel door de regels van spraakkunst of taalkunde, noch door de samenhang alleen bepaald; het is volstrekt nodig, dat de verklaarder in zijn geest naar die ver achter ons liggende eeuwen van het Oosten teruggaat om met behulp van geschiedenis, oudheidkunde, volkenkunde en andere wetenschappen te onderscheiden en te doorgronden, welke zogenaamde genera litteraria, letterkundige stijlvormen, de schrijvers van die oude tijd wilden gebruiken en metterdaad hebben gebruikt. De oude oosterlingen toch hebben, om hun gedachten uit te drukken, zich niet altijd bediend van dezelfde stijlvormen en spreekwijzen die wij nu aanwenden, maar veeleer zodanige gebruikt als bij de mensen van hun tijd en landstreek gebruikelijk waren. Welke deze waren, kan de exegeet niet van te voren bepalen, maar eerst na nauwkeurig onderzoek van de oude oosterse literatuur.
Dit onderzoek heeft, sedert het in de laatste tientallen van jaren met grotere zorg en vlijt dan vroeger is ingesteld, duidelijker aan het licht gebracht welke stijlvormen in die oude tijd werden aangewend, hetzij in dichterlijke beschrijvingen, hetzij bij het voorstellen van levensregelen en wetten, hetzij eindelijk bij het verhalen van geschiedkundige feiten en gebeurtenissen. Ditzelfde onderzoek heeft tevens klaar bewezen, dat het Israëlitische volk onder de overige oude volken van het Oosten in hoge mate uitmuntte in nauwkeurige geschiedbeschrijving zowel wat ouderdom als getrouwheid der berichtgeving betreft; hetgeen voorzeker in de gave der goddelijke ingeving en in het bijzondere godsdienstige doel der Bijbelse geschiedenis zijn oorzaak vindt.
Desondanks zal niemand, die een juist begrip heeft van de Bijbelingeving, er zich over verwonderen, dat bij de gewijde schrijvers, evenals bij de overige oude schrijvers, zekere bijzondere wijzen van voorstellen en verhalen worden aangetroffen, zekere idiotismen aan de Semitische talen vooral eigen, zogenaamde beschrijvingen "bij benadering", en zekere hyperbolische en soms zelfs paradoxale zegswijzen, waardoor de dingen dieper in de geest worden geprent. Want onder de stijlvormen waarvan bij de oude volkeren, vooral bij de oosterlingen, de menselijke taal zich placht te bedienen om een gedachte uit te drukken, is er geen enkele aan de heilige Boeken vreemd, met dien verstande echter, dat de gebruikte schrijftrant op generlei wijze in tegenspraak zij met Gods heiligheid en waarheid; hetgeen reeds de engelachtige leraar scherpzinnig heeft opgemerkt met deze woorden: "In de Schrift worden ons de goddelijke dingen medegedeeld zoals het bij de mensen gebruikelijk is." H. Thomas van Aquino, Comment. ad Hebr.. cap. I, lectio 4 Evenals namelijk het zelfstandige Woord Gods in alles gelijk is geworden aan de mensen "behalve in de zonde" (Hebr. 4, 15), zo zijn ook Gods woorden, in menselijke taal uitgedrukt, geheel en al aan de menselijke spreektrant gelijkvormig geworden met uitzondering van dwaling. Deze .... of toegevendheid van Gods voorzienigheid is reeds door de H. Johannes Chrysostomus ten hoogste geprezen en wordt, zoals hij herhaaldelijk verklaard heeft, in de heilige Schrift aangetroffen. Vgl. H. Johannes Chrysostomos, In Genesis sermones. I, 4; PG 53, 34-35 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, In Genesis sermones. II, 21; PG 53, 121 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, In Genesis sermones. III, 8; PG 53, 135 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. Hom. 15, ad 1, 18; PG 59, 97
Om derhalve aan de tegenwoordige eisen van de Bijbelwetenschap naar behoren te voldoen, moet de katholieke exegeet bij het uitleggen der heilige Schrift en bij het bewijzen en verdedigen dat deze vrij is van elke dwaling, beleidvol ook dit hulpmiddel aanwenden: onderzoeken wat de door de gewijde schrijver gebruikte uitdrukkingswijze of letterkundige stijlvorm tot een ware en juiste verklaring kan bijdragen; en hij houde er zich van overtuigd, dat hij niet zonder groot nadeel voor de katholieke exegese dit gedeelte van zijn plicht kan verwaarlozen. Want om slechts dit alleen aan te halen - wanneer sommigen smalend beweren, dat de gewijde schrijvers zijn afgeweken van de geschiedkundige getrouwheid of dat zij de dingen minder nauwkeurig hebben weergegeven, blijkt niet zelden, dat het slechts gaat om een bij de ouden gebruikelijke, natuurlijke spreek- en verhaaltrant, die in het gemeenschappelijk verkeer onder de mensen algemeen werd aangewend en feitelijk als geoorloofd en gewoon beschouwd. Een rechtvaardige billijkheid eist dat, wanneer zulke spreekwijzen in het voor mensen in menselijke taal uitgedrukte woord Gods voorkomen, deze niet méér als dwaling worden gebrandmerkt dan wanneer ze in het dagelijkse leven worden gebezigd. Door de kennis en de juiste schatting van de verschillende wijzen en gebruiken van spreken en schrijven bij de ouden kunnen dus vele moeilijkheden worden opgelost die tegen de waarachtigheid en geschiedkundige betrouwbaarheid van de heilige Schrift worden ingebracht; en niet minder gevoeglijk zal deze studie bovendien leiden tot een vollediger en klaarder begrip van de bedoeling van de gewijde schrijver.