
Paus Benedictus XVI - 19 augustus 2005
Dierbare zusters en broeders!
Staat u mij toe dat ik, na een drukke dag, blijf zitten. Dat betekent niet dat ik "ex cathedra" zal spreken. En ik moet mij verontschuldigen voor mijn vertraging. De Vespers Red.: In Sankt Panthaleon werd een Vesperdienst gehouden met seminaristen heeft helaas langer geduurd dan voorzien en het verkeer loopt ook langzamer, dan men zich voorstelde. Des te meer vervult het mij met vreugde bij gelegenheid van mijn bezoek aan Duitsland u, de vertegenwoordigers van de andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, te ontmoeten en u van harte begroeten mag.
Daar ik zelf uit dit land kom, weet ik hoeveel verdriet de breuk in de geloofseenheid voor veel mensen en veel gezinnen met zich mee heeft gebracht. Daarom heb ik ook direct na mijn verkiezing tot bisschop van Rome als opvolger van de apostel Petrus het vaste voornemen geuit het opnieuw tot stand brengen van de volledige en zichtbare eenheid van de christenen tot een prioriteit van mijn pontificaat te maken. Ik wilde daarmee bewust in het voetspoor van twee van mijn grote voorgangers treden: paus Paulus VI, die nu al weer meer dan veertig jaar geleden het conciliedecreet over de oecumene 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) ondertekende, en Johannes Paulus II, die dit document tot richtlijn van zijn handelen maakte.
In de oecumenische dialoog heeft Duitsland zonder enige twijfel een bijzondere betekenis. Wij zijn het land waar de Reformatie begon; Duitsland is echter ook één van de landen waar de oecumenische beweging van de twintigste eeuw van uit ging. Als gevolg van de immigratie van de afgelopen jaren hebben ook leden van de orthodoxe en de oude Kerken van het Oosten in dit land een nieuw vaderland gevonden. Dat heeft zonder twijfel de confrontatie en de uitwisseling bevorderd, zodat we nu als het ware in een "trialoog" met elkaar staan. Wij verheugen ons gezamenlijk te kunnen vaststellen dat de dialoog in de loop van de tijd heeft geleid tot een herontdekking van de zusterlijkheid en onder de christenen van de verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen een opener en meer vertrouwvollere sfeer geschapen heeft. Mijn vereerde voorganger heeft in zijn Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Ut Unum Sint
Over de inzet voor de oecumene
(25 mei 1995) (1995) juist dat als een buitengewoon betekenisvol resultaat van de dialoog genoemd. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 41.64 En ik vind, het is eigenlijk niet zo vanzelfsprekend, dat we ons werkelijk als zusters zien, dat wij, om het zo te zeggen, elkaar mogen, in de wetenschap dat wij gemeenschappelijke getuigen van Jezus Christus zijn. Deze zusterlijkheid is, geloof ik, in zich een zeer belangrijk gevolg van de dialoog, waarvoor we blij zijn en die wij altijd ondersteunen en praktiseren moeten.
De zusterlijkheid onder de christenen is niet gewoon een vaag gevoel en net zo min komt het ook voort uit een soort onverschilligheid voor de waarheid. Zij is - zoals u mijnheer de Bisschop gezegd hebt - gegrondvest op de bovennatuurlijke werkelijkheid van de ene doop, waardoor wij allen leden zijn van het ene Lichaam van Christus. Vgl. 1 Kor. 12, 13 Vgl. Gal. 3, 28 Vgl. Kol. 2, 12 Gezamenlijk belijden we Christus als God en Heer; gezamenlijk erkennen we Hem als de enige Middelaar tussen God en de mensen Vgl. 1 Tim. 2, 5 , en wij benadrukken dat wij Hem allen toebehoren. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 22 , Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 42 . Op deze wezenlijke basis van de doop, die een realiteit van Hem uit is - een realiteit in het zijn en dan in het getuigen, in geloof en in daden - op deze beslissende basis heeft de dialoog vruchten opgeleverd en zal het nog meer opleveren.
Ik denk bijvoorbeeld aan het onderzoek naar de wederzijdse veroordelingen, waartoe Paus Johannes Paulus II bij zijn eerste bezoek aan Duitsland genoemd werden. Een beetje nostalgisch denk ik terug aan dit eerste bezoek. Ik mocht erbij zijn toen we in Mainz in een relatief kleine, werkelijk broederlijke ronde bij elkaar zaten, waar dan ook vragen gesteld werden en de Paus een grote theologische visie ontwikkelde, waarin het met elkaar zijn plaats had. Uit dit gesprek is dan de commissie voortgekomen, die op Bisschoppelijk, dus kerkelijk niveau en onder kerkelijke verantwoordelijkheid met de hulp van theologen uiteindelijk tot het zeer belangrijk succes van de Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen
Gemeenschappelijke Verklaring over de Rechtvaardigingsleer door de Rooms Katholieke Kerk en Lutherse Wereld Federatie
(31 oktober 1999) (1999) geleid heeft en een overeenstemming in een basisvraag bracht, die in het centrum van de strijdpunten staat, die in de zestiende eeuw ontstaan waren.
Ook moeten we dankbaar de resultaten erkennen van de gezamenlijke stellingname met betrekking tot belangrijke thema’s zoals de fundamentele vragen aangaande de bescherming van het leven en de bevordering van gerechtigheid en vrede. Ik ben mij er volledig van bewust dat veel christenen in Duitsland - en niet alleen hier - verdere concrete stappen tot toenadering verwachten en ook ik verwacht die. Het is in feite het gebod van de Heer, maar ook een gebod van de tijd, dat de dialoog op alle niveaus van het kerkelijk leven wordt voortgezet. Dat moet - daarover zijn we het uiteindelijk eens - met oprechtheid en gevoel voor realisme gebeuren, met geduld en met volharding, trouw aan de stem van het eigen geweten in de wetenschap, dat het de Heer is, die dan de eenheid geeft, dat ij die niet maken, maar dat Hij die geeft, dat wij hem wel in ontvangst nemen moeten.
Ik wil nu geen programma voor de komende dialoogonderwerpen ontwikkelen, want dat moeten de theologen samen met de bisschoppen doen. De theologen doen dat vanuit hun kennis van de probleemstelling; de bisschoppen vanuit hun kennis van de concrete omstandigheden waarin de kerken in ons land en de wereld zich bevinden.
Ik wil me desondanks een kleine kanttekening veroorloven. Men zegt dat wij nu, nadat de rechtvaardigingsleer verhelderd is, er aan toe zijn om de ecclesiologische kwesties inzake het ambt, als de belangrijkste resterende hindernis, uit te werken.
Dat is uiteindelijk natuurlijk waar, maar ik moet ook zeggen, dat ik niet houd van deze manier van spreken en de verenging van het probleem op deze bepaalde manier. Het lijkt er namelijk op, dat we nu over het instituut gaan vechten en eigenlijk niet meer over Gods Woord; alsof we nu gaan kijken naar het instituut zoals het is gebouwd en daarover gaan vechten.
Ik denk dat daarmee het ecclesiologische probleem, alsook het probleem van het kerkelijk ministerium niet helemaal juist wordt benoemd. De wezenlijke kwestie is toch de wijze waarop het Woord van God in de wereld aanwezig is.
De Oude Kerk heeft ergens in de 2e eeuw een beslissing genomen met drie facetten:
Als we dus over ecclesiologie en ambt spreken, zouden we - denk ik - beter over deze vervlechting van Woord, getuige en geloofsregel spreken en die als de ecclesiologische kwestie bezien - en zo meteen de kwestie van Gods Woord, zijn soevereiniteit en zijn nederigheid waarin de Heer het ook aan de getuigen heeft toevertrouwd en de uitleg heeft gegarandeerd, die zich toch zeker altijd aan de geloofsregel ("regula fidei") en de ernst van het Woord zelf moet meten.
Neemt u me niet kwalijk dat ik daarmee enigszins een eigen idee neerleg, maar het leek me dat ik er goed aan deed, het te doen.
De grote ethische vragen van onze tijd vormen een dringende prioriteit voor de oecumenische dialoog; hier verwachten de mensen van vandaag met recht een gemeenschappelijk antwoord van de christenen op hun vragen. Godzijdank lukt dat in veel gevallen, maar helaas niet altijd. Er zijn zoveel gemeenschappelijke verklaringen van de Duitse Bisschoppenconferentie en de Evangelische Kerk in Duitsland, dat men daar alleen maar dankbaar voor kan zijn. Maar - het is God geklaagd - lukt dit niet altijd. Door tegenspraak op dit gebied verliezen de getuigenis voor het evangelie en de ethische oriëntering, die wij de mensen en de samenleving zouden moeten bieden, aan kracht en nemen vaak vage vormen aan, zodat we tekort schieten wat betreft het noodzakelijke getuigenis in onze tijd. Onze verdeeldheid is in tegenspraak met de wil van Jezus en maakt ons voor de mensen ongeloofwaardig. Ik denk dat we met nieuwe energie en inzet ons ervoor moeten inzetten, om in deze grote ethische uitdagingen van onze rijd een gemeenschappelijke getuigenis te geven.
En dan nu de vraag: waarover gaat het bij het herstellen van de eenheid onder alle christenen? We weten, er zijn diverse modellen van eenheid. U weet ook dat de Katholieke Kerk de volledige, zichtbare eenheid onder de leerlingen van Jezus Christus wil, zoals het Tweede Vaticaans Concilie in verschillende documenten gedefinieerd heeft. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8.13 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 2.4 Deze eenheid bestaat aan de ene kant naar onze overtuiging onverliesbaar in de Katholieke Kerk. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4 , de Kerk is immers niet zomaar uit de wereld verdwenen. Aan de andere kant echter betekent deze eenheid ook niet, wat men zou kunnen noemen, de "oecumene van de teruggang"; dat wil zeggen, om de eigen geloofsgeschiedenis te ontkennen en af te wijzen& absoluut niet! Zij betekent echter geen uniformiteit in alle uitingen van theologie en spiritualiteit, in liturgische vormen en discipline. Eenheid in verscheidenheid en verscheidenheid in eenheid: in de homilie op het Hoogfeest van de HH. Apostelen Petrus en Paulus op 29 juni jongstleden heb ik beklemtoond dat volledige eenheid en ware katholiciteit in de oorspronkelijke zin van het woord samen gaan. De noodzakelijke voorwaarde, om dit samenzijn te kunnen verwerkelijken, is dat de inzet voor de eenheid voortdurend gezuiverd en vernieuwd wordt, dat deze voortdurend groeit en rijpt. Daartoe kan de dialoog bijdragen. De dialoog is meer dan een gedachtewisseling, een academisch onder-onsje. Zij is een uitwisseling van gaven Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 28 , waarbij de kerken en de kerkelijke gemeenschappen ieder hun eigen rijkdommen kunnen inbrengen. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8.15 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 3.14 H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 10-14
Dankzij deze inzet kan de weg stap voor stap worden voortgezet, tot het ogenblik, wanneer uiteindelijk, zoals de Brief aan de Efesiërs zegt “wij allen tezamen komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon, tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus” (Ef. 4, 13).
Het is geheel inzichtelijk dat zo’n dialoog zich uiteindelijk alleen kan ontvouwen in een sfeer van waarachtige en gepaste spiritualiteit. Alleen op eigen kracht kunnen we de eenheid niet ‘maken’. We kunnen ze alleen ontvangen als gave van de heilige Geest. Daarom vormt de geestelijke oecumene, dat wil zeggen het gebed, de bekering en de heiliging van het leven, het hart van de oecumenische ontmoeting en beweging. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 8 H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 15.21 Men zou ook kunnen zeggen: de beste vorm van oecumene is te leven naar het evangelie.
Op deze plaats wil ik graag mijn medeleven uitspreken aan de grote wegbereider van de eenheid, Frère Roger Schutz, die op zo'n tragische wijze uit het leven genomen is. Ik heb hem lange tijd in een persoonlijke en hartelijke vriendschap gekend. Hij heeft mij bezocht en - zoals ik in Rome al kon zeggen - op de dag dat hij vermoord werd heb ik nog een brief van hem ontvangen die mij zeer aan het hart gegaan is, omdat hij daarin aangeeft met mij te willen optrekken en mij aankondigde binnenkort een bezoek te willen komen brengen. Nu bezoekt hij ons van boven en spreekt tot ons. Ik denk, we zullen hem en zijn geestelijk geleefde oecumene van binnen uit beluisteren en ons juist nu van deze oproep tot een waarlijk innerlijke en vergeestelijkte oecumene laten leiden.
Ik zie een troostrijke reden tot optimisme in het feit dat er tegenwoordig een soort geestelijk ‘netwerk’ ontstaat tussen katholieken en christenen uit de verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen: ieder individu zet zich in door gebed, door het eigen leven te onderzoeken, de herinneringen te zuiveren en open te staan voor naastenliefde. De vader van de geestelijke oecumene, Paul Couturier, heeft in deze context gesproken van een “onzichtbaar klooster”, dat binnen zijn muren deze voor Christus en zijn Kerk enthousiaste mensen verzamelt. Ik ben ervan overtuigd dat als een groeiend aantal mensen zich werkelijk van binnenuit aansluit bij het gebed van de Heer “opdat zij allen één mogen zijn” (Joh. 17, 21), dat zulk een gebed in de Naam van Jezus niet onverhoord zal blijven. Vgl. Joh. 14, 13. e.a. Vgl. Joh. 15, 7.16. e.a. Met de hulp van boven zullen wij voor de verschillende vragen die nog open zijn praktische oplossingen vinden, en het verlangen naar eenheid zal uiteindelijk worden vervuld, op de tijd en de wijze die Hij wil. Nu gaan we gemeenschappelijk deze weg en weten, dat juist dit gemeenschappelijk op-weg-zijn een manier van eenheid is. We danken de Heer ervoor en we bidden Hem, dat Hij ons allen verder mag leiden.