
H. Paus Paulus VI - 2 februari 1974
Evenzo heeft men, sterker dan vroeger, de dwingende noodzaak ingezien, om behalve op de kracht van de Rozenkrans als lof- en smeekgebed, te wijzen op een ander element, dat daaraan eigen is, namelijk op de beschouwing.
Wanneer dit aspect ontbreekt, is de Rozenkrans te vergelijken met een lichaam zonder ziel. Dan bestaat het gevaar dat het bidden ervan ontaard in een herhaling van formules, waaraan verstand en gemoed ontbreken, zodat men in tegenspraak komt met de vermaning van Jezus Christus: ”Als gij bidt, gebruikt dan geen veelheid van woorden, zoals de heidenen doen; want deze menen dat zij vanwege de veelheid van hun woorden verhoring zullen vinden” (Mt. 6, 7).
De Rozenkrans vereist in feite van nature dat hij in een rustig gebedsritme en als ware in een meditatieve vertraging verloopt. Hierdoor blijft de bidder gemakkelijker bezig met de overweging van de geheimen van Christus’ leven, als het ware doorleefd met het hart van Haar, die de Heer het meest van allen nabij is geweest, opdat zo ook aan hem de onpeilbare rijkdommen van die geheimen ontsloten zouden worden.