Daarbij bezonnen zij zich op teksten van het Evangelie als deze: ”De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen” (
Lc. 1, 35); “Maria... bleek zwanger te zijn van de Heilige Geest” ; en “het kind, dat zij in haar schoot draagt, is het werk van de Heilige Geest” (
Mt. 1, 18.20). Aldus zagen zij in die tussenkomst van de Geest een daad, die de maagdelijke staat van Maria aan God toewijdde en vruchtbaar maakte
Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Spiritu Sancto. II, 37-38: CSEL 79, blz. 100-101 Vgl. H. Johannes Cassianus, De incarnatione Domini. II, cap. 11: CSEL 17, blz. 247-249 Vgl. H. Beda Venerabilis, Homilie, Homilia (1 jan 703). 1,3: CCL 122, blz. 18 en blz. 20; die Maria omvormde in “het Paleis van de Koning” of “de Rustplaats van het Woord”
Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Institutione Virginis. cap. XII, 79: PL 16 (uitg. 1880), 339 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Epistulae. 30,3 en Epistula 42,7: aldaar, 1107 en 1175 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. X, 132: S Ch, 52, blz. 200 Vgl. H. Proclus van Constantinopel, Oratio. I, 1 en Oratio V, 3: PG 65, 681 en 720 H. Basilius van Seleucië, Oratio. XXXIX, 3: PG 85, 433 H. Andreas van Kreta, Oratio. IV: PG 97, 868 H. Germanus van Constantinopel, Oratio. III, 15: PG 98, 305; in ”de Tempel” of “ de Tabernakel des Heren”
Vgl. H. Hieronymus, Adversus Iovinianum. I, 33: PL 23, 267 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Epistulae. 63, 33: PL 16 (uitg. 1880), 1249 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Institutione Virginis. cap. XVII, 105: aldaar, 346 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Spiritu Sancto. III, 79-80: CSEL 79, blz. 182-183 Sedulius, Hymnus “A solis ortus cardine” , vv. 13-14: CSEL 10, blz. 164; Hymnus Acathistos, str. 23: uitg. I.B. Pitra, Analecta Sacra, I, blz. 261 H. Proclus van Constantinopel, Oratio. I,3: PG 65, 684 H. Proclus van Constantinopel, Oratio. II, 6: PG 65, 700 H. Basilius van Seleucië, Oratio. IV: PG 97, 868 H. Johannes Damascenus, Oratio. IV, 10: PG 96, 677; in ”de Ark van het Verbond” of “ de Ark van de heiliging”
Vgl. Severus van Antiochië, Homilia. 57: PO 8, blz. 357-358 Vgl. Hesychius van Jeruzalem, Sermo 5 in de sancta Maria Deiparam. PG 93, 1464 Vgl. Chrysippus van Jeruzalem, Oratio in sanctam Mariam Deiparam. 2: PO 19, blz. 338 Vgl. H. Andreas van Kreta, Oratio. Oratio V: PG 97, 896 Vgl. H. Johannes Damascenus, Oratio. VI, 6: PG 96, 672, - titels die duidelijk de geest van de Bijbel ademen.
Zich verder verdiepend in het mysterie van de Menswording, zagen de genoemde schrijvers in de geheimnisvolle band tussen de Heilige Geest en Maria een bruidelijk aspect, dat Prudentius op dichterlijke wijze aldus weergeeft ”De Maagd, die niet gehuwd was, huwt de Geest”.
Aurelius Prudentius Clemens, Liber Apotheosis (1 jan 413). vv. 571,572: CCL 126, blz. 97. Ook noemden zij Maria ”het Heiligdom van de Heilige Geest”
H. Isidorus van Sevilla, De ortu et obitu Patrum. cap. LXVII, 111: PL 83, 148 H. Ildefonsus van Toledo, De virginitate perpetua B.M.V.. cap. X: PL 96, 95 H. Bernardinus van Siëna, In Assumptione B. Mariae Virginis (1 jan 1425). Sermo IV, 4: PL 183, 428 H. Bernardus van Clairvaux, In Nativitatem Beatae Mariae. PL 183, 442 H. Petrus Damianus, Carmina sacra et preces. II, Oratio ad Deum Filium: PL 145, 921 Antiphona “Beata Dei Genitrix Maria” : Corpus antiphonalium officii, uitg. R. J. Hesbert, Roma 1970, Bd IV, n. 6314, blz. 80, een spreekwijze die reliëf geeft aan het gewijde karakter van de heilige Maagd, die een duurzame verblijfplaats van de Geest Gods is geworden.
Evenzo dieper doordringend in de leer over de Paracleet, erkenden sommigen van hen dat uit Hem, als uit een bron, de volheid van genade in Maria is voortgevloeid
Vgl. Lc. 1, 28
, evenals de overvloed van gaven, die Haar sierden. Vandaar dat zij dus ook aan de Geest toeschreven: het geloof, de hoop en de liefde, die het hart van de heilige Maagd bezielden; de kracht die haar hielp om zich blijvend met de wil van God te verenigen; de sterkte die haar ondersteunden bij haar lijden onder het Kruis.
Vgl. Paulus Diaconus, Homilia. I, In Assumptione B. Mariae Virginis: PL 95, 1567 Vgl. H. Paschasius Radbertus, De Assumptione sanctae Mariae Virginis. toegeschr. aan Paschasius Radbertus, nn. 31, 42, 57, 83: ed. A. Ripberger, in “Spicilegium Friburgense”, n. 9, 1962, blz. 72, 76, 84, 96-97 Vgl. Eadmerus van Canterbury, De excellentia Virginis Mariae. cap. IV-V: PL 159, 562-567 Vgl. H. Bernardus van Clairvaux, In Laudibus Virginis Mariae. Homelia IV, 3: Sancti Bernardi Opera, ed. J. Leclerq-H. Rochais, IV, Romae 1966, blz. 49-50
Zo wezen zij eveneens met betrekking tot de profetische lofzang van Maria
Vgl. Lc. 1, 46-55
op een bijzondere ingeving van dezelfde Geest, die weleer door de profeten had gesproken.
Vgl. Origenes van Alexandrië, Preken over Lucas, In Lucam Homilia. VII, 3: PG 13, 1817; S Ch, 87, blz. 156 Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Commentarius in Aggaeum prophetam. cap. XIX: PG 71, 1060 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De fide ad Gratianum. IV, 9, 113-114: CSEL 78, blz. 197-198 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. II, 23 en 27-28: CSEL 32, IV, blz. 53-54 en 55-56 Severianus van Gabala, In mundi creationem oratio. VI, 10: PG 56, 497-498 Antipater van Bostra, Homilia in Sancitissimae Deiparae Annuntiationem. 16: PG 85, 1785
Waar zij, tenslotte, hun beschouwingen wijdden aan de aanwezigheid van Jezus’ Moeder in de zaal van het Laatste Avondmaal, waarin de Geest is neergedaald over de opkomende Kerk
Vgl. Hand. 1, 12-14
Vgl. Hand. 2, 1-4
, verrijkten zij het aloude thema “Maria-Kerk” met nieuwe gedachten.
Vgl. Eadmerus van Canterbury, De excellentia Virginis Mariae. cap. VII: PL 159, 571 Vgl. H. Isidorus van Sevilla, De ortu et obitu Patrum. Homilia VII: PL 188, 1337; S Ch, 72, blz. 184
Doch bovenal namen zij hun toevlucht tot de voorspraak van de heilige Maagd, om van de Geest de kracht te verkrijgen om Christus in hun eigen ziel voort te brengen. Hiervan getuigt de H. Hildefonsus in een bede, die zowel door haar inhoud als door haar innerlijke gebedskracht uitmunt: ”Ik smeek U, ik smeek U, heilige Maagd, dat ik Jezus mag ontvangen van die Geest, door wie U Jezus ter wereld hebt gebracht. Moge mijn ziel Jezus ontvangen... door de werking van die Geest, door wie uw vlees diezelfde Jezus heeft ontvangen... Dat ik Jezus mag beminnen in diezelfde Geest, in wie U hem aanbiedt als uw Heer en aanschouwt als uw Zoon”.
Aurelius Prudentius Clemens, Liber Apotheosis (1 jan 413). cap. XII: PL 96, 106