27 april 1973
Onder de elementen die van nut kunnen zijn voor een bredere aanpassing en die binnen de bevoegdheid van iedere celebrant vallen, moeten genoemd worden: de monitiones of korte toespraken, de homilie en de voorbede.
Vooreerst de monitiones. Hierdoor worden de gelovigen in staat gesteld de viering of bepaalde onderdelen ervan te begrijpen en er in de juiste geest aan deel te nemen. Van bijzonder belang zijn de monitiones, die volgens de lnstitutio generalis van het Romeins Missaal door de priester zelf worden geformuleerd en uitgesproken: om de gelovigen in te leiden in de Mis van de dag, vóórdat de viering begint; in de woorddienst, vóór de lezingen; bij het Eucharistisch Gebed, vóór de prefatie; en vóór de wegzending, om de gehele viering te besluiten. Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 11 Maar men moet ook groot belang hechten aan de inleidende formules die in de Ordo Missae zelf vóór bepaalde onderdelen worden gegeven, bijvoorbeeld vóór de boeteritus of vóór het Onze Vader. Deze inleidingen behoeven niet precies letterlijk te worden uitgesproken in de vorm waarin het Missaal deze geeft; daarom kan het van nut zijn ze, minstens in bepaalde gevallen, enigszins aan te passen aan de feitelijke situatie van de gemeenschap. Wel moet men rekening houden met de eigen aard van de monitio, om te voorkomen dat zij een preek of homilie wordt; men zorge ervoor kort te zijn en men vermijde breedsprakigheid, om de aanwezigen niet te vervelen.