H. Paus Johannes Paulus II - 2 januari 1980
Dit wederzijds zien is niet enkel een deelname aan de 'uiterlijke' wereldgewaarwording, maar heeft ook een innerlijke dimensie van deelname aan de visie van de Schepper zelf - van die visie waarover herhaaldelijk sprake is in de tekst van het eerste hoofdstuk: 'God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was' (Gen. 1, 31). Naaktheid betekent het oorspronkelijk goede van de goddelijke visie. Naaktheid betekent heel de eenvoud en volheid van de visie waardoor de 'zuivere' waarde van de mens als man en vrouw duidelijk wordt, de 'zuivere' waarde van het lichaam en van de sekse. De situatie die door de oorspronkelijke openbaring van het lichaam zo bondig en tegelijk zo suggestief wordt aangegeven - zoals die vooral blijkt uit Genesis 2, 25 - kent geen innerlijke breuk en geen tegenspraak tussen wat geestelijk en wat zintuiglijk waarneembaar is, zoals die situatie ook geen breuk en tegenspraak kent tussen wat menselijk de persoon vormt en wat in de mens bepaald wordt door zijn sekse: dat wat mannelijk en dat wat vrouwelijk is.
Wanneer man en vrouw elkaar over en weer als door het mysterie van de schepping zien, dan zien zij elkaar nog meer ten volle en duidelijker dan door het gezichtsvermogen, dan door de ogen van het lichaam. Zij zien en kennen zichzelf namelijk met heel de vrede van de innerlijke blik die juist de volheid van de intimiteit van de personen schept.
Dat de 'schaamte' een specifieke beperking van het zien met de ogen van het lichaam meebrengt, komt vooral doordat de persoonlijke intimiteit als het ware vertroebeld en haast 'bedreigd' wordt door een dergelijk zien. Volgens Genesis 2, 25 'voelden man en vrouw geen schaamte voor elkaar'; daar zij elkaar en zichzelf zagen en kenden met heel de vrede en rust van de innerlijke blik 'hadden zij gemeenschap' in heel de volheid van hun mens-zijn die bij hen juist doordat zij 'man' en 'vrouw' waren als complementair tot uiting kwam. En tevens hadden zij gemeenschap op basis van die gemeenschap van personen waarin zij op grond van hun vrouwelijkheid en hun mannelijkheid wederzijds een geschenk voor elkaar worden. Op die manier komen zij in de wederkerigheid tot een bijzonder besef van de betekenis van hun eigen lichaam.
De oorspronkelijke betekenis van de naaktheid beantwoordt aan die eenvoud en volheid van zien waarin het besef van de betekenis van het lichaam als het ware geboren wordt uit de eigenlijke kern van hun communio-gemeenschap. We noemen die betekenis de 'echtelijke' betekenis. In Genesis 2, 23-25 treden man en vrouw, juist in het allereerste 'begin' op met dat besef van de betekenis van hun eigen lichaam. Dit vraagt een dieper gaande analyse.
De bijbelteksten bevatten de wezenlijke elementen van die antropologie en deze elementen blijken uit de theologische context van het 'beeld van God'. Dit begrip houdt de eigenlijke wortel in van de waarheid die over de mens geopenbaard wordt door dat 'begin' waarop Christus zich in zijn gesprek met de Farizeeën (vgl. Mt. 19, 3-9) beroept. Men dient zich te herinneren dat alle analyses die wij hier maken, toch minstens indirect samenhangen met deze woorden. De door God als man en vrouw geschapen mens draagt 'van het begin af' het beeld van God in zijn lichaam gedrukt. Man en vrouw, dat vormt als het ware twee verschillende manieren voor de mens om 'lichaam te zijn' in de eenheid van dat beeld.
Daarom dienen we thans terug te gaan naar die fundamentele woorden die Christus gebruikt heeft, namelijk naar het woord 'schiep' en naar het onderwerp 'Schepper', waarmee in de tot nu toe gemaakte beschouwingen een nieuwe dimensie wordt ingevoerd, een nieuw begrips- en interpretatiecriterium, dat wij 'de hermeneutiek van de gave' zullen noemen. De dimensie 'gave' is beslissend voor de essentiële waarheid en diepte aan betekenis van de oorspronkelijke eenzaamheid-eenheid-naaktheid. Ze staat ook centraal in het mysterie van de schepping, waardoor wij de theologie van het lichaam 'van het begin af' kunnen opbouwen, maar vraagt tevens dat wij die juist op die manier zouden opbouwen.
Schepper is hij die 'tot het bestaan roept uit het niets' en die zowel de wereld als de mens in de wereld in het bestaan bevestigt omdat hij liefde is' (1 Joh. 4,8). Eigenlijk vinden we dit woord 'liefde' (God is liefde) niet in het scheppingsverhaal; dit verhaal herhaalt echter dikwijls: "God zag dat het goed was ... dat het heel goed was" (Gen 1,4.10.12.18.21.25.31). Met deze woorden zijn we op weg om in de liefde het goddelijk motief voor de schepping te zien, de bron als het ware waar zij uit opwelt. Alleen de liefde immers brengt het goede voort en schept behagen in het goede (vgl. 1 Kor. 13). Als werk van God betekent de schepping dan ook niet alleen uit het niets tot bestaan roepen en de wereld en de mens in de wereld in het bestaan bevestigen, maar volgens het eerste verhaal betekent zij ook 'beresit bara, gift, schenking, en wel een 'radicale', fundamentele schenking, dat wil zeggen een gift waarbij de gave werkelijk uit het niets voortkomt.
Maar het begrip 'geven' kan tegelijkertijd niet naar een niets verwijzen. Het wijst op hem die de gave geeft en hem die haar ontvangt en ook op de relatie die tussen beiden ontstaat. Die relatie nu verschijnt in het scheppingsverhaal op hetzelfde moment dat de mens geschapen wordt.
En die relatie blijkt vooral uit de uitdrukking: "God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem" (Gen. 1, 27).
In het verhaal van de schepping van de zichtbare wereld heeft 'geven' slechts zin met betrekking tot de mens. In heel het scheppingswerk kan men van hem alleen zeggen dat hij begiftigd is met een gave: de zichtbare wereld is geschapen 'voor hem'. Het bijbelverhaal van de schepping levert ons voldoende motieven om het aldus te verstaan en te interpreteren: de schepping is een gave omdat de mens erin verschijnt, die als beeld van God in staat is de eigenlijke betekenis van de gave te verstaan in het in bestaan roepen uit het niets. En hij is in staat, de Schepper in de taal van dit verstaan te antwoorden. Als men dus het scheppingsverhaal met een dergelijke taal interpreteert, kan men eruit afleiden dat de schepping de oorspronkelijke en fundamentele gave vormt: de mens verschijnt in de schepping als degene die de wereld als gave heeft ontvangen en omgekeerd kan men ook zeggen dat de wereld de mens als gave heeft ontvangen.
Op dit punt moeten we onze analyse onderbreken. Wat we tot nu toe gezegd hebben staat in een nauwe relatie tot alle antropologische problemen van het "begin". De mens verschijnt als geschapen, dat is, als de ene die, in het midden van de wereld, de ander ontvangt als gift. Later zullen we meer precies juist deze dimensie van de gave tot onderwerp maken van een diepgaande analyse om daarmee te kunnen begrijpen wat de betekenis is van het menselijk lichaam in zijn juiste proporties. Dat zal het onderwerp zijn van de H. Paus Johannes Paulus II - Audiëntie
De vaststelling en de ontdekking van de echtelijke betekenis van het lichaam
Theologie van het Lichaam, Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw, catechese over het Boek Genesisnr. 14
(9 januari 1980).