H. Paus Johannes Paulus II - 7 juli 1980
Geliefde broeders en zusters,
Vooral u, boeren van het Noord-Oosten en, door u vertegenwoordigd, de boeren van heel Brazilië:
Mijn eerste woord, heel eenvoudig, maar beantwoordend aan een ingeving van het hart, is een hartelijke groet aan u allen.
Ik groet degenen die hier, ten koste van ik weet niet hoeveel opofferingen aanwezig zijn. Ongetwijfeld bent u gekomen, gedreven door het geloof en het verlangen de plaatsbekleder van onze Heer Jezus Christus te zien en te horen. Dit gebaar verbaast mij niet, want al lange tijd is mij uw grote godsdienstzin bekend. Ik groet allen, die ondanks hun grote wens, niet konden komen. Ik hoop, dat mijn stem ook hen bereikt, al was het door de radio. Ik zou u gaarne een voor een willen begroeten, maar u begrijpt dat dit totaal onmogelijk is. Maar weet tenminste, alsof ik het u een voor een persoonlijk zou zeggen, dat de Paus veel hoogachting voor u heeft, hij weet en waardeert wat u doet, hij houdt van u allen als werkelijke kinderen en is gelukkig met deze ontmoeting.
En waarom deze ontmoeting met de boeren van het Noord-Oosten? Ten eerste, omdat zij een enorm belangrijke rol vervullen in de Braziliaanse samenleving van onze dagen en zij een woord van opwekking en aanmoediging verdienen van hem die de zending van universeel herder van de Kerk ontving. Omdat zij bovendien tegenover bijzonder pijnlijke omstandigheden van marginalisatie staan - gebrek, ondervoeding, ongezonde situaties, analfabetisme en onzekerheid - en zij hebben dat woord van troost, van hoop en leiding nodig, dat een vader op bijzondere wijze aan de meest verlaten en door het leven beproefde kinderen verschuldigd is. Ik zou niet door Brazilië kunnen reizen zonder deze woorden tot u te richten.
Het is voor niemand een geheim, dat de wereld momenteel een moeilijk uur van haar geschiedenis doormaakt. Alle sectoren van het leven van de volkeren en de naties worden geteisterd door ernstige problemen en in het bijzonder de landbouwsector. Zoals ik tijdens mijn bezoek aan de zetel van de Organisatie van de Verenigde Naties voor voedsel en landbouw in de gelegenheid was te zeggen, is de landbouw een sector 'die al te lange tijd buiten de stijging van de levensniveaus is gehouden, een sector welke bijzonder smartelijk door de snelle en diepgaande sociaal-culturele veranderingen van onze tijd wordt getroffen en de van het verleden overgeërfde onrechtvaardigheden blootlegt, mensen, gezinnen en samenlevingen ontwricht, de frustraties opeenhoopt en tot dikwijls massale en chaotische verhuizingen dwingt'. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de 20ste Algemene Conferentie van de FAO, Het ernstigste en meest dringende probleem is de strijd tegen de honger (12 nov 1979), 2
Ik volg met oneindige belangstelling de verenigde inspanningen van alle goede bedoelingen en heb geen gelegenheid voorbij laten gaan ze te steunen met gebed, met het woord, met mijn persoonlijke bemoeiingen, in de hoop dat ook op het gebied van de landbouw deze inspanningen tot de beste resultaten zullen leiden met het oog op het persoonlijk welzijn van ieder mens, met eerbiediging van de eisen van het algemeen welzijn. De overwegingen die ik in het kader van onze ontmoeting ga houden, worden ingegeven door een enkel doel: uitgaande van de eigen zending van de Kerk en de rol die haar toekomt, zo goed mogelijk in het licht van het leergezag van deze zelfde Kerk in het sociale vlak na te denken over en aldus te helpen met de 'inrichting van de menselijke samenleving volgens de goddelijke wet'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 42 Op deze manier wil de Kerk met de kracht van de Geest, welke de enige is waarover zij beschikt, in het volle respect voor de zelfstandigheid van het tijdelijk terrein, maar zich bewust van haar verantwoordelijkheden, zich niet onttrekken, wanneer het erom gaat 'het menselijk leven meer menselijk te maken' en zich bewust te worden 'opdat alles wat deel uitmaakt van het leven, overeenkomt met de echte waardigheid van de mens'. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 14
Een ernstige en rustige overweging over de mens en het menselijk samenleven in de samenleving, verhelderd en bekrachtigd door het woord van God en door de leer van de Kerk vanuit haar oorsprong, zegt ons dat de aarde een gave van God is, een gave welke Hij gaf aan alle mensen, mannen en vrouwen, die Hij verenigd wil zien in één familie en verwant met elkaar in een broederlijke geest. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24 Het is daarom niet geoorloofd, omdat het niet volgens het plan van God is, deze gave op zodanige wijze te beheren, dat slechts weinigen hiervan de vruchten plukken, terwijl anderen, de overgrote meerderheid, zijn buitengesloten. Ernstiger nog is de onevenwichtigheid, en schreeuwender het onrecht dat hiermee gepaard gaat, wanneer deze overgrote meerderheid zich juist hierdoor tot een toestand van gebrek, armoede en marginalisatie ziet veroordeeld.
Het eigenlijk recht op bezit dat op zich rechtmatig is, moet in een christelijke wereldbeschouwing voldoen aan zijn functie en zijn sociale doelstelling vervullen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de Indios en Campesinos - Cuilapán (Mexico), De Paus wil uw stem zijn (29 jan 1979), 5-6 Zo behouden bij het gebruik van bezittingen, de algemene bestemming die God eraan heeft gegeven en de eisen van het algemeen welzijn de voorrang over de voordelen, gemakken en soms zelfs over de niet primaire behoeften van privé oorsprong. Dit is ook waar - zoals ik daar in de gelegenheid was te zeggen - wanneer men spreekt over het platteland en het verbouwen van het land, want de aarde werd door God aan de mens ter beschikking gesteld. In het eerste hoofdstuk van Genesis (tekst die we net gehoord hebben) zegt God: 'Hierbij geef Ik ... de hele aardbodem aan u, alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voedsel dienen' (Gen. 1, 29). De aarde behoort de mens omdat God haar aan de mens toevertrouwde die haar door zijn arbeid beheerst (Gen. 1, 28). Het is daarom niet geoorloofd, dat in de algemene ontwikkeling van een samenleving, juist de mannen en vrouwen van de werkelijke menswaardige vooruitgang worden uitgesloten die op het platteland leven en die klaar staan om de aarde vruchtbaar te maken, dankzij het werk van hun handen, en die grond nodig hebben om hun gezin te onderhouden.
Vijftien jaar geleden verklaarde het Tweede Vaticaans Concilie - de Kerk die zich bewust werd van zichzelf en van de wereld - juist verwijzend naar de kwestie die ons bezighoudt: 'in de vele gebieden dient men wegens de speciale moeilijkheden van de landbouw ... de landbouwers bij te staan ... opdat zij niet, zoals maar al te vaak gebeurt, tweederangs-burgers zouden blijven', 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 66 En het is niet ondenkbaar, dat zij zich tot nog minderwaardiger omstandigheden verlaagd zien.
Het is niet genoeg om in feite over land in overvloed te beschikken, zoals in uw geliefde Brazilië het geval is, er is een rechtvaardige wetgeving op landbouwgebied nodig, opdat men kan zeggen dat wij een samenleving hebben die beantwoordt aan de wil van God wat betreft het land alsook de eisen van de waardigheid van de menselijke persoon van alle menselijke personen die erop wonen. Het is nodig dat de wetgeving daadwerkelijk van kracht is en het welzijn van alle mensen en niet alleen de belangen van minderheden of individuen.
Ook hier moet aan de overvloed aan grond en aan een juiste wetgeving een meer dan goede wil worden toegevoegd, een oprechte bekering van mens tot mens in zijn transcendente volheid. De mens van het land vereenzelvigt zich met zijn werk en de grond, waaruit hij het voedsel laat ontkiemen voor zovelen, ook-in de grote steden. Hier schiet hij diepe wortels, die zijn wezen onuitroeibaar bestempelen. Hem te ontrukken aan zijn grond, en hem tot een onzekere uittocht naar de grote steden dwingen, of zijn rechten op rechtmatig bezit van de grond niet waarborgen, is zijn rechten als mens en kind van God niet minachten. Dit brengt een gevaarlijke onevenwichtigheid in de samenleving. Daarenboven zal een volledige, juiste en menselijke ontwikkeling-altijd in gelijkheid van voorwaarden zowel de technische als industriële groei van een natie weten te waarborgen, alsook een voorrangsbehandeling van de landbouwvraagstukken welke zo onmisbaar is in deze dagen in het kader van een onafhankelijke, harmonieuze en rechtvaardige samenleving. In dit opzicht beperk ik mij tot het vragen van uw aandacht voor de richtlijnen die door mijn voorganger Joannes XXIII zijn gegeven in de encycliek 'H. Paus Paulus VI - Homilie
Ter ere van de H. Maagd
In de Basiliek Maria Boodschap te Nazareth
(5 januari 1964)': waar gaat ge heen? - ik stelde deze vraag tijdens de verschillende etappen van mijn apostolische reis door Brazilië. Ik wil ze ook hier herhalen, voor u en met u, voor al degenen die een deel van de verantwoordelijkheid dragen voor de plattelandsbevolking en voor het algemeen welzijn: waar gaat ge heen? Moge het antwoord een moedige, sterke houding zijn, geïnspireerd door ware christelijke waarden ter verdediging van de bevordering van de rechten van de mens, van de mens op het land, ook hij is deelgenoot in het leven en in de opbouw van een steeds rechtvaardiger en daarom ook menselijker samenleving.
In de gedachtegang van de Kerk, is de overweging, dat de sociale organisatie ten dienste van de mens staat en niet omgekeerd, een fundamenteel beginsel. Dit beginsel geldt voor iedereen en altijd. Dit geldt in het bijzonder voor hen die door de samenleving belast zijn, om het welzijn van allen te waarborgen. De initiatieven die zij met betrekking tot de landbouwsector nemen, moeten initiatieven ten gunste van de mens zijn, hetzij op het vlak van de wetgeving, op gerechtelijk terrein, ofwel op het vlak van de verdediging van de rechten van de burgers. Een situatie waarin de bevolking, ook die van het platteland, ziet dat haar menselijke waardigheid wordt geminacht, leidt tot de ondergang, omdat zij de weg openstelt tot andere manieren, die geïnspireerd zijn door haat en geweld.
De landarbeiders, alsook de arbeiders van elke andere bedrijfstak, zijn en moeten, in de eigen ogen en de ogen van anderen, op het niveau van de opvattingen en in de orde van de praktijk, voor alles menselijke personen blijven: zij moeten in de gelegenheid gesteld worden om de vermogens te verwezenlijken die in hun wezen besloten liggen, de mogelijkheid hebben om 'meer mens' te zijn, en tegelijkertijd, in overeenkomst met hun menselijke waardigheid worden behandeld. Omdat 'arbeid voor de mens is en niet de mens voor de arbeid', is het een fundamentele eis en een volledige eerbied van zijn waardigheid, dat hij uit dezelfde arbeid de nodige en voldoende middelen kan verwerven om gepast het hoofd te kunnen bieden aan zijn gezinsverantwoordelijkheden en sociale verantwoordelijkheden.
Nooit is de mens louter productie-'middel'.
Aldus gaan binnen een politiek goed geordende samenleving, de rechtvaardigheid en menselijkheid niet samen en verdragen zich ook niet met een zeker misbruik van de vrijheid door enkelen, een misbruik juist verbonden met een louter consumptiegedrag, niet beheerst door de ethiek, terwijl dit tegelijkertijd de vrijheid van de anderen beperkt, dat wil zeggen, zij die groot gebrek lijden en nog dieper wegzinken door omstandigheden van uiterste ellende en armoede H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 16, als in een gigantische versie van de Bijbelse parabel van de rijke en de arme Lazarus. Vgl. Lc. 16, 19-31
In deze parabel veroordeelt Christus niet de rijke omdat hij rijk is, of omdat hij luxueus gekleed gaat. Hij veroordeelt scherp de rijke die geen begrip toont voor de situatie van gebrek van de arme Lazarus, die zich alleen wil voeden met de kruimels die van de feesttafel vallen. Christus veroordeelt niet het loutere bezit van materiële goederen. Maar zijn meest strenge woorden zijn gericht tot hen die hun rijkdommen op een egoïstische manier gebruiken, zonder zich te bekommeren om hun naaste die het noodzakelijke mist.
Met deze woorden plaatst Christus zich aan de kant van de menselijke waardigheid, aan de kant van degenen van wie de waardigheid niet wordt gerespecteerd, aan de kant van de armen. 'Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het rijk der hemelen' (Mt. 5, 3). Ja, zalig de armen, de armen aan materieel bezit, die toch hun waardigheid als mens bewaren. Zalig de armen, zij die om wille van Christus een bijzonder medegevoel bezitten voor hun broeder of zuster, die ontberingen lijdt; voor zijn naaste die het slachtoffer is van onrechtvaardigheden; voor zijn buurman die zoveel ontberingen lijdt met inbegrip van honger, werkeloosheid of de onmogelijkheid zijn kinderen waardig op te voeden. Zalig de armen die zich van hun bezittingen en hun macht weten te ontdoen om ze in dienst te stellen van de behoeftigen, om zich in te zetten voor het zoeken van een rechtvaardige sociale orde, om de noodzakelijke veranderingen van opvattingen te bevorderen, zodat de gemarginaliseerden een plaats aan tafel van de menselijke familie kunnen vinden.
Wat de goederen van de eerste behoefte betreft - voedsel, kleding, behuizing, medisch-sociale hulp, basisonderwijs, beroepsonderwijs, vervoer, informatie, ontspanningsmogelijkheden, godsdienstig leven, is het geboden dat er geen sociale bevoorrechten zijn. Dat er zich tussen de stedelijke gebieden en het platteland geen schreeuwende verschillen voordoen, en als deze zich voordoen, dat er terstond een toepassing van juiste middelen zal zijn, opdat deze uit de weg worden geruimd of zoveel mogelijk verminderd. Hiertoe moeten allen en iedereen zich verplicht voelen: personen, sociale groepen en openbare machten op alle niveaus.
Aan de landarbeiders, alsook aan alle andere arbeiders, mag onder geen enkel voorwendsel het recht worden geweigerd tot deelneming en gemeenschap, met verantwoordelijkheidsgevoel in het leven van de ondernemingen en in organisaties die bestemd zijn om hun belangen vast te stellen en te waarborgen en zelfs op de zware en gevaarlijke weg naar de onontbeerlijke verandering van de structuren van het economisch leven, steeds in het belang van de mens.
Een dergelijke actieve aanwezigheid van de arbeiders op deze verschillende niveaus in de samenleving, waartoe hun activiteit hen verbindt, veronderstelt altijd een economie in dienst van de mens, met heel de waarheid van zijn persoon-zijn. Om aldus de tegenstellingen te overwinnen, die zich telkens weer voordoen wanneer vrijheid wordt verward met persoonlijke en collectieve belangen, of met een strijd- en overheersingsinstinct welke dan ook de ideologische kleuren mogen zijn waarmee men ze opsiert, en opdat een dergelijke deelneming van de arbeiders doeltreffend en opbouwend zal zijn, is een voorafgaande bekering van de geesten, de wil en de harten: de bekering tot de mens, tot de waarheid over de mens. Het erkennen en aanvaarden van de waarheid is de basis-voorwaarde voor de vrijheid: 'Dan zult ge de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken' (Joh. 8, 32).
In de Bijbelse taal wordt de gedachte van God over de verhouding mens-aarde uitgedrukt met deze woorden: 'Toen bracht Jahwe God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren' (Gen. 2, 15). In een andere passage leest men dat Hij tot het eerste mensenpaar zei: ' ... bevolkt de aarde en onderwerpt haar;' en heerst over de schepping. Vgl. Gen. 1, 28
Welnu, 'heersen' en 'bewerken' van de aarde zou het beginsel moeten zijn dat door alle mensen wordt onderhouden bij het beheren van dit geschenk van God; het beginsel dat de absoluut verplichte lijn van handelen voorschrijft voor allen die verantwoordelijk zijn voor en belang hebben bij de kwestie van de grond: mensen bekleed met de openbare macht, technici, ondernemers en arbeiders. Het komt echter voor, dat 'de mens dikwijls geen andere betekenissen van zijn natuurlijk milieu schijnt te zien dan die welke tot onmiddellijk gebruik en verbruik dienen; terwijl de Schepper daarentegen wilde dat de mens met de natuur zou omgaan als 'heer' en verstandige en verantwoordelijke 'bewaker', en niet als iemand die alles uitbuit en zonder respect· verwoest'. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 15
Ten overstaan van de enorme natuurlijke bronnen en bewonderenswaardige schoonheden van deze grote natie, wordt spontaan de zielenkreet geboren: bewerkt en beheert uw geliefde Brazilië! Benut en beheert deze bronnen, maakt dat zij meer opbrengen in het belang van de mens, de mens van vandaag en morgen. Wat het gebruik van de gave van God betreft, welke de aarde is, moet men hier veel aan de toekomstige generaties denken, moet men een tol van soberheid betalen om niet de levensvoorwaarden van toekomstige generaties te verzwakken, te verminderen, of nog erger, onverdraaglijk te naken. Dit vereisen de rechtvaardigheid en de menselijkheid!
Een laatste woord in het bijzonder tot diegenen die, wanneer ze werken, het geluk hebben in het licht van Christus te wandelen. De arbeid is een productiefactor, een bron van economische goederen, een middel tot levensonderhoud, enz. maar hij moet ook verstaan en beleefd worden als plicht, als liefde, bron van eer en als gebed.
Dit geldt voor alle arbeiders natuurlijk, maar heel bijzonder voor u, landarbeiders. U bent geroepen een dienst te bewijzen aan de mensenbroeders, in contact met de natuur, direct medewerkend met God, Schepper en Vader, opdat onze planeet - de aarde - steeds meer volgens zijn plan zou zijn, het gewenste milieu voor alle vormen van levens; het leven van de planten, het leven van de dieren, en vooral het leven van de mensen. Ziet 'van de Heer is de aarde en al wat zij draagt, de wereld en wie haar bevolken' (Ps. 23, 1). Wij moeten alles doen wat binnen ons bereik ligt, als haar 'verstandige en verantwoordelijke bewakers', opdat altijd, in het belang van de mens 'alles op aarde God aanbidt, Hem zingt, zingt zijn naam ter eer' (Ps. 64, 4).
Ik sprak tot u met open hart, bewust dat de Kerk, trouw aan haar Heer, weet dat zij zich moet openstellen voor de menselijke werkelijkheden, deze werkelijkheden moet verklaren in het licht van het Evangelie en doordringen. van diezelfde blijde boodschap in een poging de mensen ertoe te brengen - indien nodig - de beoordelingsnormen, de voorkeurswaarden, de middelpunten van belangstelling, de denkwijzen, de inspiratiebronnen en de levenspatronen te wijzigen, die in strijd blijken met de plannen van God. Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 19
Het is bekend, dat in dit land initiatieven van grote draagwijdte voor de landbouw in studie zijn en in praktijk worden gebracht. God geve, dat een christelijk humanisme ze altijd verlicht: een ware zin voor de mens. Deze mens is ieder van u en ieder van degenen die u hier vertegenwoordigt, met zijn waardigheid als persoon en als kind van God. Voortvarendheid en grondigheid zijn nodig om een situatie het hoofd te bieden waarvan uw stilzwijgen met veel welsprekendheid getuigt. Laat nooit uw morele en godsdienstige waardigheid verlagen door de aanvaarding van gevoelens van haat of het verlangen naar geweld. Hebt de vrede lief! Richt uw ogen tot uw aller Vader en Heer: Hij zal een ieder de beloning geven voor wat hij is en doet.
Voor u en met u, geliefde broeders-boeren, in uw naam en in de naam van God, vraag ik onze andere broeders: dat naar medewerking en eensgezindheid wordt gestreefd; dat allen die verantwoordelijk zijn en belang hebben bij het welzijn van ieder mens - openbare machten op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau, groepen, organisaties en alle mensen van goede wil, met de bijzondere bijdrage van de Kerk in de vervulling- van haar zending - de juiste en doeltreffende maatregelen betrachten en toepassen, om aan de rechten van de mens van het land te voldoen, om hem te helpen. In dit opzicht moet wie meer bezit, zich meer verplicht voelen om mee te werken.
Wij zijn het gezin van de kinderen van God. Als broeder wil ik u zeggen, beminde boeren van Brazilië, dat u veel waard bent. Bewaart uw menselijke en godsdienstige rijkdommen: de liefde voor het gezin, het gevoel van vriendschap en trouw, solidariteit met de meest behoeftigen onder u, het respect voor de wetten en voor alles wat rechtmatig is in de burgerlijke samenleving, de liefde voor de goede verstandhouding en de vrede, het vertrouwen in God en het openstaan voor het bovennatuurlijke, de devotie tot onze lieve Vrouwe, enz. Door haar, door onze lieve Vrouw, hier voor haar vereerde beeltenis - u bekend onder de door u zo geliefde naam - onze lieve vrouw van Carmo - bid ik tot God, dat Hij u allen mag bijstaan, sterken en helpen. Amen.