H. Paus Johannes Paulus II - 7 november 1979
In het verhaal uit het eerste hoofdstuk van Genesis komt het probleem van de oorspronkelijke eenzaamheid van de mens niet ter sprake: van het allereerste moment af is de mens er namelijk 'man en vrouw'. De jahwistische tekst van het tweede hoofdstuk geeft ons daarentegen de mogelijkheid eerst en uitsluitend te denken aan de mens die via zijn lichaam tot de zichtbare wereld behoort, hoewel hij daarboven uitstijgt; daarna doet hij ons aan dezelfde mens denken maar onder het dubbel aspect van het geslacht.
De lichamelijkheid en de geslachtelijke geaardheid vallen niet volledig samen. Hoewel het menselijk lichaam in zijn normale gesteldheid de aspecten van het geslacht meebrengt en het uiteraard mannelijk of vrouwelijk is, behoort evenwel het feit dat de mens 'lichaam' is veel diepgaander tot de persoonsstructuur van het subject dan het feit dat hij in zijn lichamelijke constitutie ook man of vrouw is. Bijgevolg is de betekenis van de "oorspronkelijke eenzaamheid", die eenvoudig op 'de mens' kan slaan, substantieel voorafgaand aan de betekenis van de oorspronkelijke eenheid. Deze is namelijk gebaseerd op het man-zijn en op het vrouw-zijn, bijna als op twee verschillende 'incarnaties', dat wil zeggen op twee manieren 'van lichaam zijn' van een en hetzelfde 'als beeld van God' (Gen. 1, 27) geschapen wezen mens.
Volgens de hedendaagse godsdienstfilosofie en taalfilosofie kan men zeggen dat het een mythische taal betreft. In dit geval wordt met het woord mythe geen fabelachtige inhoud aangeduid maar gewoon een archaïsche wijze om een diepere inhoud uit te drukken. Zonder moeite ontdekken we onder de oppervlakte van het oude verhaal een inhoud die werkelijk bewondering wekt om de kwaliteit en de compacte rijkdom aan de erin opgesloten waarheden.
Daar komt nog bij dat het tweede scheppingsverhaal van de mens tot op een bepaald punt een dialoogvorm tussen de mens en diens God en Schepper bewaart, wat vooral blijkt in die fase waarin de mens ('adam) definitief als man en vrouw ('is - 'issah) wordt geschapen. De schepping gebeurt haast simultaan in twee dimensies: de werkzaamheid van Jahwe-God die schept, verloopt in correlatie met het menselijk bewustwordingsproces.
'Toen liet Jahwe-God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. Daarna vormde Jahwe-God uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, een vrouw' (Gen. 2, 21-22).Het specifiek karakter van de taal in aanmerking nemend, dienen wij allereerst te erkennen dat die levenwekkende diepe slaap waarin de mens door toedoen van Jahwe-God met het oog op de nieuwe scheppingsdaad gedompeld wordt, ons veel te denken geeft.
Tegen de achtergrond van de hedendaagse mentaliteit, die gewoon is om - via analyses van het onderbewustzijn - de droomvoorstellingen seksuele interpretaties te geven, kan die diepe slaap heel speciale associaties oproepen. Het bijbelverhaal schijnt echter verder te gaan dan de dimensie van het onderbewustzijn van de mens. Als men vervolgens instemt met een betekenisverschil van het woordgebruik, kan men concluderen dat 'de mens' ('adam) in die diepe slaap viel om te ontwaken als 'man' en 'vrouw'. In Genesis 2, 23 komen we namelijk voor het eerst het onderscheid 'is - 'issah tegen. De analogie met de slaap wijst hier misschien dus niet zozeer op een overgang van het bewustzijn naar het onderbewustzijn als wel op een specifieke terugkeer naar het niet-zijn (de slaap heeft een element van vernietiging van het bewust bestaan van de mens), dat wil zeggen naar het moment dat aan de schepping voorafgaat opdat de eenzaat 'mens' er door het scheppingsinitiatief van God uit kon opstaan in zijn tweeledige eenheid van man en vrouw.
In ieder geval bestaat er in het licht van de context van Genesis 2, 18-20 geen enkele twijfel meer aan, dat de mens in die diepe slaap is gevallen met het verlangen een wezen te vinden dat bij hem paste. Indien wij hier in analogie met de slaap ook van droom kunnen spreken, dan moeten we zeggen dat dit bijbelse archetype de mogelijkheid openlaat de inhoud van die droom te zien als een 'tweede ik', een tweede ik dat ook persoon is en eveneens herleidbaar tot de toestand van oorspronkelijke eenzaamheid, dat wil zeggen tot heel dat proces van vaststelling van de menselijke identiteit ten overstaan van heel het samenstel van de levende wezens (animalia), daar het een 'differentiatie' -proces van de mens ten opzichte van dat milieu is. Op die manier wordt de kring van de eenzaamheid van de mens-als-persoon doorbroken, daar de eerste mens uit zijn droom ontwaakt als 'man en vrouw'.
Ondanks het anders-zijn van constitutie dat met het verschil in geslacht samenhangt, is de lichamelijke homogeniteit zo klaarblijkelijk dat de man onmiddellijk nadat hij uit zijn genetische slaap ontwaakt, deze met de volgende woorden uitdrukt: 'Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten, want uit een man is zij genomen' (Gen. 2, 23). Aldus drukt de man voor het eerst zijn vreugde uit en zijn verrukking zelfs waarvoor hij voordien geen enkele reden had, gezien het ontbreken van een wezen dat bij hem paste. De vreugde om het andere menselijk wezen, zijn 'tweede ik', komt tot uitbarsting in de woorden die de man uitspreekt bij het zien van de vrouw. Dit alles helpt om de volle betekenis vast te stellen van de oorspronkelijke eenheid. De woorden zijn hier weinig talrijk, maar zij zijn alle zwaar geladen. Wij moeten dus rekening houden - en zullen dat verder ook doen met het feit dat de eerste vrouw, 'gevormd uit de rib die was weggenomen bij de man' onmiddellijk werd verwelkomd als een hulp 'die bij hem past'.
In onze H. Paus Johannes Paulus II - Audiëntie
Bij de gemeenschap van personen verkrijgt de mens het beeld van God
Theologie van het Lichaam, Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw, catechese over het Boek Genesisnr. 9
(14 november 1979) zullen we terugkeren op ditzelfde onderwerp,namelijk de oorspronkelijke eenheid van man en vrouw in de mensheid.