Paus Franciscus - 11 april 2015
Het zal niet zonder nut zijn in deze context te herinneren aan het verband tussen gerechtigheid en barmhartigheid. Het zijn niet twee aan elkaar tegengestelde aspecten, maar twee dimensies van één werkelijkheid die zich geleidelijk ontwikkelt, totdat zij haar hoogtepunt bereikt in de volheid van de liefde. Gerechtigheid is een voor de burgermaatschappij fundamenteel begrip, wanneer men normaal verwijst naar een juridische orde waardoor men de wet toepast. Onder gerechtigheid verstaat men ook dat aan ieder moet worden gegeven wat hem verschuldigd is. In de Bijbel verwijst men vaak naar de goddelijke gerechtigheid en naar God als rechter. Men verstaat hieronder gewoonlijk de integrale naleving van de Wet en het gedrag van iedere goede Israëliet overeenkomstig de door God gegeven geboden. Deze visie heeft er echter niet zelden toe geleid te vervallen in legalisme, omdat men de oorspronkelijke zin mystificeerde en de diepe waarde verduisterde die gerechtigheid heeft. Om het legalistisch perspectief te overwinnen zou men zich moeten herinneren dat in de Heilige Schrift gerechtigheid in wezen wordt verstaan als zich met vertrouwen verlaten op de wil van God.
Van zijn kant spreekt Jezus meermalen in plaats van over de naleving van de wet, over het belang van het geloof. In deze zin moeten wij zijn woorden begrijpen, wanneer Hij aan tafel met Matteüs en andere tollenaars en zondaars, tegen de farizeeën die Hem aanvielen, zegt: “Gaat heen en leert wat het zeggen wil: Ik wil liever barmhartigheid dan offers. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mt. 9, 13). Tegenover het beeld van een gerechtigheid als pure naleving van de wet, die oordeelt en de mensen verdeelt in gerechtigen en zondaars, is Jezus erop uit de grote gave van de barmhartigheid te laten zien, die de zondaars zoekt om hun vergeving en redding te bieden. Men begrijpt waarom Jezus op grond van deze, zo bevrijdende zienswijze van Hem, bron van vernieuwing, door de farizeeën en de wetgeleerden is afgewezen. Dezen legden om trouw te zijn aan de wet alleen maar lasten op de schouders van de mensen, maar deden daarmee de barmhartigheid van de Vader te niet. Het herinneren aan de naleving van de wet mag niet de aandacht in de weg staan voor de noden die de waardigheid van de mensen raken.
De verwijzing van Jezus naar de tekst van de profeet Hosea - “want vroomheid wens ik, geen offergaven” (Hos. 6, 6) - is wat dat betreft, zeer veelbetekenend. Jezus zegt dat voortaan de levensregel van zijn leerlingen die moet zijn welke voorziet in het primaat van de barmhartigheid, zoals Hijzelf daarvan getuigt door de maaltijd te delen met de zondaars. Er wordt nogmaals gewezen op de barmhartigheid als een dimensie die fundamenteel is voor de zending van Jezus. Het is een ware uitdaging ten overstaan van zijn gesprekspartners die blijven stilstaan bij een formeel respecteren van de wet. Jezus gaat echter verder dan de wet; zijn delen met hen die de wet als zondaars beschouwde, doet begrijpen hoever zijn barmhartigheid gaat.
Ook de apostel Paulus heeft een dergelijk traject afgelegd. Voordat hij Christus ontmoette op de weg naar Damascus, was zijn leven gewijd aan het onberispelijk volgen van de gerechtigheid van de wet. Vgl. Fil. 3, 6 De bekering tot Christus bracht hem ertoe zijn zienswijze volkomen te doen omslaan, en wel zo dat hij in de brief aan de Galaten zegt: “Ook wij zijn in Jezus Christus gaan geloven, om gerechtvaardigd te worden door het geloof in Christus en niet door de werken van de wet” (Gal. 2, 16). Zijn begrip van gerechtigheid verandert radicaal. Paulus plaatst nu het geloof op de eerste plaats en niet meer de wet. Niet de naleving van de wet redt, maar het geloof in Jezus Christus, die met zijn dood en verrijzenis het heil brengt met de barmhartigheid, die rechtvaardigt. De gerechtigheid van God wordt nu de bevrijding voor allen die onderdrukt worden door de slavernij van de zonde en al haar gevolgen. De gerechtigheid van God is zijn vergeving. Vgl. Ps. 51, 11-16