
Paus Franciscus - 11 april 2015
In dit Heilig Jaar zullen wij de ervaring kunnen opdoen ons hart te openen voor allen die leven in de meest hopeloze randgebieden van het bestaan die de moderne wereld op dramatische wijze doet ontstaan. Hoeveel situaties van onbestendigheid zijn er aanwezig in de wereld van vandaag! Hoeveel wonden zijn er geslagen in het vlees van zovelen die geen stem hebben, omdat hun kreet verzwakt en verstomd is door de onverschilligheid van de rijke volken. In dit Jubeljaar zal de Kerk nog meer geroepen zijn deze wonden te verzorgen, ze te verzachten met de olie van de troost, ze te verbinden met de barmhartigheid en te genezen met de verschuldigde solidariteit en aandacht. Laten wij niet vervallen in onverschilligheid die vernedert, in gewenning die de geest verdooft en verhindert het nieuwe te ontdekken, in cynisme dat verwoest. Laten wij onze ogen openen om te kijken naar de ellende van de wereld, de wonden van zoveel broeders en zusters die van hun waardigheid zijn beroofd, en laten wij ons uitgedaagd voelen om naar hun kreet om hulp te luisteren. Laten onze handen hun handen vastpakken en laten wij hen naar ons toe trekken, opdat zij de warmte van onze aanwezigheid, van vriendschap en broederschap voelen. Moge hun kreet de onze worden en mogen wij de barrière van onverschilligheid kunnen doorbreken die dikwijls soeverein heerst om hypocrisie en egoïsme te verbergen.
Het is mijn vurig verlangen dat het Christenvolk gedurende het Jubileum nadenkt over de lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid. Het zal een manier zijn om ons geweten wakker te schudden, dat vaak ingeslapen is ten overstaan van het drama van de armoede, en om steeds meer door te dringen tot de kern van het Evangelie, waar de armen de bevoorrechten zijn van de goddelijke barmhartigheid. De prediking van Jezus houdt ons deze werken van barmhartigheid voor, opdat wij kunnen begrijpen of wij wel of niet leven als zijn leerlingen. Laten wij opnieuw de lichamelijke werken van barmhartigheid ontdekken: te eten geven aan de hongerigen, te drinken geven aan de dorstigen, de naakten kleden, de vreemdelingen opnemen, de zieken bijstaan, de gevangenen bezoeken, de doden begraven. En laten wij niet de geestelijke werken van barmhartigheid vergeten: de twijfelenden raad geven, de onwetenden onderrichten, de zondaars vermanen, de bedroefden troosten, beledigingen vergeven, lastige personen geduldig verdragen, tot God bidden voor de levenden en de doden.
Wij kunnen niet vluchten voor de woorden van de Heer en op grond hiervan zullen wij worden geoordeeld: als wij te eten hebben gegeven aan wie honger heeft, en te drinken aan wie dorst heeft. Als wij de vreemdeling hebben opgenomen en gekleed wie naakt is. Als wij tijd hebben gehad om bij wie ziek en in de gevangenis is, te zijn. Vgl. Mt. 25, 31-45 Ons zal eveneens worden gevraagd, of wij hulp hebben geboden om uit de twijfel te komen die doet vervallen in angst en die vaak de bron is van eenzaamheid; of wij in staat zijn geweest de onwetendheid te overwinnen waarin miljoenen personen leven, vooral de kinderen die verstoken zijn van de noodzakelijke hulp om bevrijd te worden uit de armoede; of wij degenen die alleen en bedroefd zijn, nabij zijn geweest; of wij degenen die ons beledigen, hebben vergeven, en iedere vorm van wrok en haat, die leidt tot geweld, hebben afgewezen; of wij geduld hebben gehad naar het voorbeeld van God, die zo geduldig is met ons; ten slotte of wij onze broeders en zusters in ons gebed hebben toevertrouwd aan de Heer. In ieder van deze “kleinsten” is Christus zelf aanwezig. Zijn vlees wordt opnieuw zichtbaar als een lichaam dat is gemarteld, gewond, gegeseld, ondervoed, op de vlucht is ... om door ons te worden herkend, aangeraakt en bijgestaan met zorg. Laten wij de woorden niet vergeten van de heilige Johannes van het Kruis: “In de avond van het leven zult u geoordeeld worden overeenkomstig uw liefde.” Parole di luce e di amore, 57