
Paus Franciscus - 18 maart 2015
Dierbare broeders en zusters, goeie dag!
Nadat de verschillende personen van het gezins de revue hebben gepasseerd – Paus Franciscus - Audiëntie
Het gezin - 2. Moeder
Aula Paulus VI
(7 januari 2015), Paus Franciscus - Audiëntie
Het gezin - 3. Vader
Aula Paulus VI
(28 januari 2015), Paus Franciscus - Audiëntie
Het gezin - 4. Kinderen
Sint Pietersplein
(11 februari 2015), Paus Franciscus - Audiëntie
Het gezin - 5. Broers en zussen
Sint Pietersplein
(18 februari 2015), Paus Franciscus - Audiëntie
Het gezin - 6. Grootouders (I)
Sint Pietersplein
(4 maart 2015) – zou ik deze eerste catechesereeks over het gezin willen afronden door over de kleine kinderen te spreken. Ik zal het in twee keer doen: vandaag, blijf ik stilstaan bij het grote geschenk dat kinderen voor de mensheid zijn – het is waar, zij zijn een groot geschenk voor de mensheid, maar zij zijn ook de grote uitgeslotenen want men laat ze zelfs niet geboren worden – en volgende keer zal ik blijven stilstaan bij enkele kwetsuren die kinderen helaas kwaad doen. Ik heb de vele kinderen voor de geest die ik tijdens mijn laatste reis in Azië heb ontmoet: vol leven en enthousiasme en anderzijds zie ik dat velen van hen in de wereld in onwaardige omstandigheden leven … Inderdaad, op de manier waarop kinderen behandeld worden, kan men beoordelen of een samenleving, niet alleen moreel maar ook sociologisch, vrij is of slaaf van internationale belangen.
In de eerste plaats, herinneren kleine kinderen ons eraan dat iedereen, dat wij, in de eerste levensjaren volledig afhankelijk zijn van de zorgen en welwillendheid van anderen. De Zoon van God werd daar niet van gespaard. Het is het mysterie dat wij ieder jaar met Kerstmis beschouwen. De kribbe is de icoon die ons deze werkelijkheid op de meest eenvoudige en directe manier meedeelt. Maar het is eigenaardig: God heeft er geen moeite mee zich door kinderen te laten begrijpen en kinderen hebben er geen moeite mee God te begrijpen. Het is geen toeval dat in het Evangelie enkele zeer mooie en sterke woorden van Jezus staan over de “kleinen”. Het woord “kleinen” verwijst naar alle mensen die afhankelijk zijn van de hulp van anderen, kinderen in het bijzonder. Jezus zegt bijvoorbeeld: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen” (Mt. 11, 25) en ook: “Hoedt u er voor een van deze kleinen te minachten, want Ik zeg u: zij hebben engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 18, 10).
Bijgevolg zijn kinderen op zich een rijkdom voor de mensheid en ook voor de Kerk, want zij herinneren ons voortdurend aan de noodzakelijke voorwaarde om het Rijk Gods binnen te gaan: niet zelfgenoegzaam zijn maar zich beschouwen als iemand die hulp, liefde, vergeving nodig heeft. En wij hebben allemaal hulp, liefde en vergeving nodig!
Kinderen herinneren ons aan nog iets moois: zij herinneren ons eraan dat wij altijd kinderen zijn, zelfs als men volwassen wordt of bejaard, als men vader of moeder wordt, als men een verantwoordelijke functie heeft, onder dat alles blijft de identiteit van een kind. Wij zijn allemaal kinderen. En dat brengt ons steeds terug bij het feit dat wij ons het leven niet zelf geven maar dat wij het krijgen. De grote gave van het leven is het eerste geschenk dat wij ontvangen. Soms lopen wij het gevaar dat in ons leven te vergeten, alsof wij zelf heer en meester van ons leven zijn, integendeel, wij zijn radicaal afhankelijk. Het is in feite een reden tot grote vreugde te voelen dat wij op alle leeftijden, in alle situaties, in alle sociale omstandigheden, kinderen zijn en blijven. Dat is de belangrijkste boodschap die kinderen ons door hun aanwezigheid geven: alleen reeds door hun aanwezigheid herinneren zij ons eraan dat wij allemaal en ieder afzonderlijk kinderen zijn.
Maar er zijn zoveel gaven, zoveel rijkdommen die kinderen de mensheid bijbrengen. Ik breng er slechts een paar ter sprake.
Zij brengen hun manier bij om naar de werkelijkheid te kijken, met een blik van vertrouwen en zuiverheid. Het kind heeft spontaan vertrouwen in zijn papa en mama; het heeft spontaan vertrouwen in God, in Jezus, in de Maagd Maria. En tegelijk is zijn innerlijke blik zuiver, nog niet bezoedeld door het kwaad, door dubbelhartigheden, door de “aanslag” van het leven die het hart versteent. Wij weten dat ook kinderen de erfzonde hebben, hun egoïsme, maar zij bewaren een innerlijke zuiverheid en eenvoud. Kinderen zijn echter niet diplomatisch: zij zeggen wat zij voelen, zij zeggen wat zij zien, direct. En niet zelden brengen zij hun ouders in moeilijkheden door in het bijzijn van anderen te zeggen: “ik heb dat niet graag want het is niet mooi”. Maar kinderen zeggen wat zij zien, ze zijn niet dubbelhartig, zij hebben de kunde van de dubbelhartigheid nog niet geleerd, die wij volwassenen, helaas wel geleerd hebben.
Anderzijds dragen kinderen in hun innerlijke eenvoud de bekwaamheid in zich om tederheid te ontvangen en te geven. Tederheid, is een hart van “vlees” hebben, niet van “steen”, zoals de Bijbel zegt. Vgl. Ez. 36, 26 Tederheid is ook poëzie: dingen en gebeurtenissen “voelen”, ze niet als gewone voorwerpen behandelen, alleen voor het gebruik, omdat ze dienstig zijn ...
Kinderen kunnen glimlachen en wenen. Wanneer ik ze in de armen neem, lachen sommigen; anderen zien me in het wit gekleed en denken dat ik een dokter ben en hun een inspuiting ga geven en zij wenen .... maar spontaan! Zo zijn kinderen: zij glimlachen en wenen, twee dingen die bij ons, “grote mensen”, dikwijls blokkeren, wij kunnen het niet meer .... Zo dikwijls wordt onze glimlach een kartonnen glimlach, zonder leven, levenloos, en zelfs kunstmatig, als van een pop. Kinderen lachen spontaan en wenen spontaan. Dat hangt steeds af van het hart en ons hart blokkeert dikwijls en verliest deze bekwaamheid tot glimlachen, tot wenen. Kinderen kunnen ons dan opnieuw leren glimlachen en wenen. Maar wij, wij moeten ons de vraag stellen: lach ik spontaan, zuiver, met liefde, of is mijn lach kunstmatig? Ween ik nog of heb ik de bekwaamheid om te wenen verloren? Twee heel menselijke vragen die kinderen ons leren.
Om al die redenen nodigt Jezus Zijn leerlingen uit “te worden als kinderen” omdat “het Rijk Gods behoort aan wie op hen gelijken” Vgl. Mt. 18, 3 Vgl. Mc. 10, 14
Dierbare broeders en zusters, kinderen brengen leven, vreugde, hoop en ook last. Maar zo is het leven. Zij brengen zeker ook zorgen mee en soms veel problemen; maar beter een samenleving met die zorgen en problemen dan een trieste, grijze samenleving zonder kinderen! En wanneer wij zien dat het geboortecijfer van een samenleving amper één percent bereikt, kunnen wij zeggen dat die samenleving triest is, grijs omdat zij kinderloos is