
28 juni 1917
Daar heilige zaken heilig behandeld moeten worden, neme niemand een preek op zich, zonder zich waardig en rechtstreeks door studie zowel als door gebed te hebben voorbereid.
De prediker houde altijd voor ogen en brenge in beoefening hetgeen de H. Hieronymus aan Nepotianus aanbeval: "Lees dikwijls de heilige Schrift, ja nog meer: de gewijde lectuur zij nooit uit uw handen.... Het woord van een priester zij gekruid door de lezing der heilige Schrift." Met de studie der heilige Schrift worde verbonden de studie van de vaders en de leraren der Kerk.
De prediker make geen jacht op de toejuichingen der toehoorders, maar zoeke uitsluitend het heil der zielen en de goedkeuring van God en de Kerk.
"Uw onderricht in de kerk moet bij het volk geen bijvalgeroep maar zuchten van berouw opwekken. Laten de tranen der toehoorders uw lof zijn." H. Hieronymus, Epistolarium. 52
Het gebruik, dat hier en daar ingang heeft gevonden, om de kranten of gedrukte losse blaadjes te gebruiken, om, vóór de prediking, toehoorders te lokken of, daarna, de verdienste van den prediker op te hemelen, moet absoluut afgekeurd en veroordeeld worden. Dat de ordinarissen, zoveel zij kunnen, zorgen dit gebruik te weren.
Wat de handelwijze bij het preken betreft, kan men geen betere voorschriften geven dan de vermaningen van den H. Hieronymus aan Nepotianus:
"Ik wil niet, dat gij een declamator zijt, die schreeuwt en babbelt zonder rede, maar een prediker, die diep is doorgedrongen in de mysteriën, en zeer goed onderwezen is in de geheimenissen Gods. Een stortvloed van woorden laten rollen en door de snelle woordenstroom de bewondering van het gewone volk voor zich opwekken, is karakteristiek voor mensen zonder veel geleerdheid. Niets is zo gemakkelijk als het mindere en onwetende volk, dat al wat het niet begrijpt het meest bewondert, door woordenradheid te misleiden." H. Hieronymus, Epistolarium. 52
Bijgevolg: de prediker passe zich zowel in zijn redenering als in zijn taalgebruik aan het algemene bevattingsvermogen van zijn gehoor aan. Wat zijn actie en voordracht betreft, onderhoude hij de gematigdheid en de waardigheid, welke voegen aan iemand, die een gezantschap voor Christus waarneemt.
Hij wachte er zich altijd en met de grootste zorg voor, van de gewijde prediking een middel tot winstbejag te maken, door zijn eigen belang en niet dat van Jezus Christus te zoeken; hij zij dus niet begerig naar laag gewin en late zich ook niet vangen door de bekoring van ijdele glorie.
Nooit late hij uit zijn geest de herinnering verloren gaan aan hetgeen, overeenkomstig de leer van het Evangelie en van de apostelen en de voorbeelden der heiligen, dezelfde Hieronymus aan Nepotianus voorhield:
"Laat uw werken uw woorden niet beschamen, om te voorkomen, dat iemand, als gij in de kerk spreekt, stil bij zich zelven antwoorde: Waarom doet gij dan zelf niet wat gij zegt? 't Is een bedenkelijk meester, iemand, die met een vollen maag over vasten spreekt.... Bij de priester zij er overeenstemming tussen de mond, de geest en de handen." H. Hieronymus, Epistolarium. 52