
Paus Franciscus - 18 februari 2015
Als volk van God, beginnen wij vandaag de weg van de Vasten, tijd waarin wij ons nauwer met de Heer Jezus proberen te verenigen, om het mysterie van Zijn lijden en verrijzenis te delen.
De liturgie van Aswoensdag biedt ons eerst de passage van de profeet Joël, door God gezonden om het volk op te roepen tot boete en bekering, omwille van een ramp (een invasie van sprinkhanen) die Judea vernielt. Alleen de Heer kan van de plaag redden en dat moet dus afgesmeekt worden met gebed, vasten en zondebelijdenis.
De profeet insisteert op innerlijke bekering: “Keert tot Mij terug, van ganser harte” (Joel 2, 12).
Terugkeren tot de Heer “van ganser harte” betekent de weg gaan, niet van een oppervlakkige en voorbijgaande bekering maar eerder een spirituele weg in het intiemste van onze persoon. Het hart is namelijk de zetel van onze gevoelens, het centrum waar onze keuzes, onze gedragingen rijpen.
Dit “Keert tot Mij terug, van ganser harte” impliceert niet alleen enkelingen, maar strekt zich uit over heel de gemeenschap, het is een samenroeping die tot iedereen gericht is: “Verzamelt het volk, belegt een heilige bijeenkomst, brengt de oudsten samen en verzamelt ook de kinderen en de zuigelingen; laat de bruidegom zijn kamer verlaten en de bruid haar bruidsvertrek” (Joel 2, 16).
De profeet staat vooral stil bij het gebed van de priesters en merkt op dat het moet gepaard gaan met tranen. Het zal ons goed doen, aan iedereen, maar vooral ons priesters, bij de aanvang van deze Vasten, de gave van tranen te vragen, om ons gebed en onze weg van bekering steeds authentieker en zonder hypocrisie te maken.
Het zal ons goed doen ons af te vragen: “ween ik?; weent de Paus?; wenen de kardinalen?; wenen de bisschoppen? wenen de Godgewijden?; wenen de priesters?; maken tranen deel uit van ons gebed?". Dat is precies de boodschap van het Evangelie van vandaag. In de passage van Matteüs, herneemt Jezus de drie werken van vroomheid, voorzien door de wet van Mozes: aalmoezen, gebed en vasten. In de loop der tijden werden die voorschriften aangevreten door de roest van uiterlijk formalisme, of waren ze zelfs veranderd in een teken van sociale superioriteit. Jezus belicht een bekoring die gemeenschappelijk is aan de drie werken en die men kan samenvatten door: hypocrisie (Hij vernoemt ze drie keer): “beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen, om de aandacht te trekken .... Als gij een aalmoes geeft, laat uw linkerhand dan niet weten wat uw rechterhand doet .... Wanneer gij bidt, gedraagt u dan niet als de schijnheiligen die graag .... staan te bidden om op te vallen bij de mensen ... Wanneer gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen ....” (Mt. 6, 1.2.5.16). Weet u, broeders, dat hypocrieten niet kunnen wenen; zij zijn vergeten hoe men weent; zij vragen de gave van tranen niet.
Wanneer men iets goed doet, ontstaat in ons bijna instinctief het verlangen om voor die goede daad gewaardeerd en bewonderd te worden, er voldoening uit te halen. Jezus nodigt ons uit deze werken zonder enig uiterlijk vertoon te doen, en uitsluitend op de beloning van de Vader te rekenen “die in het verborgene ziet” (Mt. 6, 4.6.18).
Met dit besef beginnen wij de weg van de Vasten, met vertrouwen en vreugde. Moge de Onbevlekte Maagd Maria onze spirituele strijd tegen de zonde ondersteunen, moge Zij ons in deze gunstige tijd begeleiden, opdat wij samen kunnen jubelen om de overwinning op de dag van Pasen. Als teken van de wil om ons met God te laten verzoenen, naast de verborgen tranen, zullen wij openlijk het gebaar voltrekken van de asoplegging op het hoofd. De celebrant spreekt deze woorden: “Gedenk dat gij stof en as zijt en tot stof zult wederkeren” Vgl. Gen. 3, 19
, of hij herhaalt de oproep van Jezus: “Bekeer u en open uw hart voor het Evangelie.” Vgl. Mc. 1, 15
Deze twee formules zijn een herinnering aan de waarheid van het menselijk bestaan: wij zijn beperkte schepselen, zondaars die altijd nood hebben aan boete en bekering. Hoe belangrijk is het in onze tijd naar deze oproep te luisteren en hem op te nemen! De uitnodiging tot bekering drijft ons, zoals de zoon in de parabel, in de armen van God, de tedere en barmhartige Vader, om in Zijn armen te wenen, ons aan Hem toe te vertrouwen en op Hem te rekenen.