H. Paus Johannes XXIII - 28 april 1962
Eerbiedwaardige Broeders, Heil en Apostolische Zegen.
Hoe meer het Oecumenisch Concilie nabij komt, met des te meer aandrang dienen de gelovigen opgewekt te worden om dit waardig te vieren.
Daarom hebben in de laatste maanden, vooral sedert Onze Apostolische Constitutie H. Paus Johannes XXIII - Apostolische Constitutie
Humanae Salutis
Over het bijeenroepen van Tweede Oecumenische Vaticaans Concilie
(25 december 1961), talrijke documenten het licht gezien, waarin Wij Onze gedachten bekend maakten en die tot doel hadden om al wat op deze zo belangrijke gebeurtenis betrekking heeft op geestelijke wijze voor te bereiden. Deze documenten, sommige plechtig, andere van meer vertrouwelijke aard, zijn zeer zeker bekend en zij zijn, zoals Ons is bericht, door de katholieken met groot enthousiasme en door de anderen met voorkomendheid ontvangen.
Door Ons Pauselijk leergezag waait altijd dezelfde geest: door Onze vermaningen en aansporingen streven Wij er namelijk naar om de geesten open te stellen voor de bovennatuurlijke genade en tevens om door het ijverig en opgewekt volbrengen van de voor schriften van Jezus Christus de werkelijkheid en de wisselvalligheid van het leven van alle zijden in het licht te zien van de eeuwige waarheid.
Bij de nadering van het feest van de Verrijzenis hebben Wij aan de Eerbiedwaardige Broeders en beminde Zonen, die gekozen zijn in de Opperste Raad ter voorbereiding van de Oecumenische Synode - namelijk de Kardinalen, Bisschoppen, Prelaten en religieuzen die door hun tegenwoordigheid in zekere zin de gehele wereld en alle volkeren in zich verenigen - de gouden roos geschonken, die door haar welriekende geur als het ware het sieraad van de deugd en van de schoonheid betekent, waardoor de christelijke zeden zich dieren te onderscheiden: "Dit is de wens, die zo juist wordt aangeduid door de gouden roos van Onze Voorganger Innocentius III, welke rood schittert door de liefde en een zachte reuk verspreidt door de welriekende geur van alle christelijke deugden: moge dit allen de moed geven om naar dit voorbeeld de hoogste vorm van een deugdzaam en heilig leven te beoefenen" K.A. XVII, 388.
Zoals Wij in het verleden telkens weer hebben aangekondigd, zo doen Wij met opgewekt vertrouwen een beroep op de gehele katholieke wereld, ja op alle mensen van goede wil en gezond oordeel: in een vurig smeekgebed en met een zachte en vrome blik van onze ogen roepen wij de naam aan van Maria, de Mystieke Roos, de moeder van Jezus en onze moeder. Wij nodigen allen uit tot een dringend gebed, opdat de ijver van het christelijke leven weer grootser zal opbloeien en opdat tevens de voornemens tot een heilige levenswandel krachtiger en duurzamer zullen worden, zoals het Oecumenisch Concilie van ons vraagt en waarvan het ons tracht te overtuigen.
De maand mei lacht ons toe. Eensgezind werken de gelovigen samen en streven zij er naar, om uit eigen beweging met bijzondere liefde aan de moeder Gods Maria de bewijzen van hun verering te geven. De godsdienstige plechtigheden en de gebeden, die in de katholieke kerken gehouden worden vanaf de beroemde basilieken, gewijd aan Maria, tot aan de kapellen van de bergdorpjes, van de kerkjes overal ter wereld, waar het zweet van de Missionaris druppelt, tot aan de huizen der christenen, leggen een openlijk getuigenis af, dat de heilige Maagd allen doeltreffend tot zich trekt en haar kinderen aan zich verbindt.
Wij wensen dan ook vurig, dat alle gelovigen deze maand doorbrengen in intieme omgang met de Maagd Maria door een onafgebroken contact en dat zij zich als reisgenoten bij haar voegen op de weg, die leidt naar de berg, waar vandaan Christus ten hemel stijgt. Inderdaad wordt in dit jaar de meimaand besloten met het grote feest van Onze Heer Hemelvaart, dat immers vanaf de oudste tijden door de Oosterse en westerse Kerk met bijzondere plechtigheid gevierd is; het moet ons een zoete troost zijn ons hart voor te bereiden op de herinnering aan de laatste woorden en de laatste opdrachten, die Christus Jezus ons vóór Zijn terugkeer tot de Vader gegeven heeft en samen met Zijn H. Moeder en de HH. Apostelen de eensgezindheid te hernieuwen, die in het Cenakel heerste toen "allen eensgezind bleven volharden in het gebed samen met ... Maria, de moeder van Jezus" (Hand. 1, 14).
Men dient er goed op te letten dat Onze aansporing, om de Mariamaand vroom en vruchtbaar te vieren, natuurlijk op de eerste plaats tot de priesters gericht is; het zal immers hun taak zijn om niet alleen de gelovigen hierover te onderrichten, maar ook om het zo voor te stellen en te doen uitkomen, dat zij hun smeekgebeden willen richten op de voorspoedige afloop van het Oecumenisch Concilie: zodat deze grote gebeurtenis als een nieuw Pinksterfeest op de voorgrond treedt en dat de H. Geest wederom op wonderbare wijze Zijn veelvuldige hemelse gaven over de Kerk uitstort.
Daarom wensen Wij drie gedachten naar voren te brengen, die de priesters als leidraad kunnen dienen bij de verkondiging van Gods woord, die de meer vurige gelovigen stof tot overweging kunnen verschaffen, en die een nieuw licht kunnen brengen aan allen, die het Concilie mee willen vieren. Wij ontlenen het begin aan de laatste woorden en daden van Jezus Christus, welke in het Boek van de Handelingen van de Apostelen geschreven staan: "tot aan de dag waarop Hij aan de apostelen die Hij door de H. Geest had uitgekozen, Zijn opdracht gaf en ten hemel werd opgenomen. Door ... gedurende veertig dagen aan hen te verschijnen en met hen te spreken over het Rijk Gods toonde Hij hun met vele bewijzen dat Hij in leven was. Terwijl Hij met hen at, beval Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belofte van de Vader af te wachten, die, zo zei Hij, gij van Mij vernomen hebt:...gij zult over enkele dagen gedoopt worden met de heilige Geest ... Gij zult kracht ontvangen van de heilige Geest die over u komt" (Hand. 1, 2-5, 8).
I.
Eerst heeft Christus Jezus Zich gedurende veertig dagen aan de Apostelen getoond om hen door Zijn tegenwoordigheid te versterken: toen "toonde Hij dat Hij in leven was".
Maar ook nadat Hij ten hemel was gestegen, waar Hij gezeten is aan de rechterhand van de Vader, ging Hij door met te tonen dat Hij in leven was; want Hij blijft met ons, zoals Hij zelf beloofd heeft: " Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld" (Mt. 28, 20). Inderdaad is onze Verlosser ook nu in Zijn Kerk tegenwoordig, die het werk van haar goddelijke Stichter voort zet en over de gehele aarde verbreidt; Hij is bovendien tegenwoordig in de geschiedkundige feiten, die tot Hem als hun einddoel worden teruggebracht en die, buiten het bewustzijn van de mensen zelf, ertoe medewerken om het werk van de Verlossing en van het heil te voltooien; tenslotte is Hij aanwezig in ieder van de mensen afzonderlijk, die Hij versterkt door het licht van de hemelse genade en door het goddelijk voedsel van de Eucharistie.
Van deze tegenwoordigheid nu zal het aanstaande Concilie op zeer duidelijke wijze getuigenis afleggen. Want alle activiteit, waardoor de structuur van de Kerk aan onze tijdsomstandigheden wordt aangepast en de verschillende voorschriften, die in de komende zittingen worden opgesteld of hernieuwd, hebben alleen tot doel om Christus steeds meer door de mensen te doen kennen en beminnen en met grotere edelmoedigheid dan tot nu toe te doen navolgen.
Daar "Hij moet heersen" (1 Kor. 15, 25), zullen wij zelfs in de geringste taken van ons leven alleen naar Hem verlangen; met Hem alleen zullen wij ons leven voeden daar Hij "de woorden van eeuwig leven" (Joh. 6, 68) bezit. Dit is vooral het doel van het Concilie en van de vernieuwing van deugden en zeden, die met Gods hulp op het Concilie zal volgen. Moge ieder dus reeds nu steeds meer geloven in de Goddelijke Verlosser met een zuiver geloof dat door zijn levenswijze wordt bevestigd; moge hij Zijn leer oprecht en in het diepst van zijn hart naleven en met grote vreugde van Zijn tegenwoordigheid overtuigd zijn.
II.
In de dagen, waarin Christus Jezus vóór Zijn hemelvaart op deze aarde verbleef, heeft hij zich met Zijn Apostelen onderhouden, zoals de Heilige Schrift zegt: "door met hen te spreken over het Rijk Gods" (Hand. 1, 3). Het is Zijn goddelijke zending om in de zielen van allen het Rijk van Zijn Vader te vestigen en het over de gehele familie van de verlosten uit te breiden met gebruikmaking van zichtbare middelen. Zoals duidelijk blijkt, richt dit Rijk zich op de eerste plaats tot de verhevenheid van het geestelijke, dat het hemels geluk voorbereidt en belooft; want ofschoon het Rijk van Christus op deze wereld een aanvang heeft genomen, is het toch niet "van deze wereld", zoals Hij zelf zegt: "Mijn koningschap is niet van hier" (Joh. 18, 36).
Alleen vanuit dit gezichtspunt - daar het Rijk der hemelen hoog wordt geacht - worden de levensvoorwaarden en de behoeften van de mens niet eenzijdig beschouwd, maar zij worden in het diepste van hun wezen doordrongen, daar de mens voorzien is van een onsterfelijke geest, die zich voorbereidt om na deze aardse gevaren het eeuwig leven te verkrijgen. Maar hieruit volgen zeer zware verplichtingen, die zowel de afzonderlijke mensen als de gehele maatschappij betreffen. Want in de samenleving is het geenszins geoorloofd dat vergankelijke en sterfelijke goederen de waarheid, de rechtvaardigheid en de billijkheid te niet doen. Het heldere licht van de hemelen wordt als het ware onderdrukt door het bestaan van God te ontkennen of door de mensen, die allen onze broeders zijn, te vernietigen of hen te benadelen in hun onvervreemdbare grondrechten, die ontstaan uit hun vrijheid en de roeping en waardigheid van hun christelijk leven.
Opdat men dus niet het Oecumenisch Concilie met een eerlijk geweten tegemoet kan zien, is het absoluut noodzakelijk dat allen met steeds grotere inspanning de individuele en sociale rechtvaardigheid beoefenen, met grotere vurigheid en zorg de naastenliefde betrachten, en zichzelf en hun goederen gaarne in dienst stellen van het algemeen welzijn, zodat een meer billijke toestand en ordening van het leven in de onderlinge verhoudingen van families, staten en naties er voortdurend toe zal bijdragen om het welzijn van geheel het menselijk geslacht beter te bevorderen.
III.
De Goddelijke Verlosser heeft tenslotte beloofd uit de schoot van de Vader de hemelse gave, namelijk de Heilige Geest, te zullen zenden, toen Hij zei: "Gij zult kracht ontvangen van de Heilige Geest die over u komt" (Hand. 1, 8).
Deze goddelijke kracht, die de Geest van God in de harten der mensen stort, is een sterke zekerheid van onze hoop, een grote macht, een werkelijke steun in ons menselijk leven: wij danken haar, die ons tot heiligen vormt, en die voorafgegaan en begeleid wordt door ontelbare genaden van bijstand. Dit is inderdaad van het hoogste belang, opdat daardoor de zielen van de christenen die in waarheid herboren zijn, innerlijk hernieuwd worden. Wanneer dit volkomen zou falen, zou het Oecumenisch Concilie de verwachte resultaten niet kunnen bereiken: daarom is het gemakkelijk te begrijpen, hoe noodzakelijk het is dat de gelovigen met meer aandrang tot God bidden en dat zij door het veelvuldig ontvangen van de sacramenten hun karakter, hun zeden en tenslotte geheel hun leven inwendig vormen en op het bovennatuurlijke richten, zodat dit diep doordringt in het verstand en de wil, in de zienswijzen en de initiatieven, ja zelfs in de verschillende domeinen van de menselijke samenleving: de cultuur, die dienstverrichtingen, de kunst en de techniek.
Dit is ongetwijfeld de christelijke levensbeschouwing, waardoor de aardse goederen op hun juiste waarde geschat worden en die Onze Voorganger de H. Gregorius de Grote zo juist aldus heeft samengevat: "het verlangen naar het hemels vaderland; de verachting van de vleselijke begeerten; de afwijzing van de wereldse roem; het niet begeren van de goederen van anderen en de vrijgevigheid met het zijne": deze woorden hebben Wij onlangs ter overweging voorgesteld aan Onze zeer beminde zonen uit Ons bisdom Rome, die Ons, als opvolger van de H. Petrus, de Prins der Apostelen, op de eerste plaats zijn toevertrouwd."
Opdat nu deze voornemens verwezenlijkt kunnen worden, is de kracht van de Heilige Geest nodig, waarvan allen worden doordrongen om getrouw aan de hemelse ingeving te kunnen beantwoorden: indien al Onze zeer beminde zonen zich zullen inspannen hiernaar zo vurig mogelijk te streven, lijdt het geen twijfel of het komende Concilie zal een nieuwe en wonderbare hernieuwing van de genade betekenen, waarop Wij wachten en waarvan Ons hart een voorgevoel heeft.
Eerbiedwaardige Broeders en beminde Zonen, de meimaand verschaft ons de geschikte gelegenheid om een begin te maken aan deze dringende en krachtige voorbereiding van onze zielen. Laten wij daarom de eensgezindheid in overleg en gebed weer opwekken, die rondom Maria, de Moeder van Jezus, in het Cenakel heerste, laten wij met een bijzondere liefde deze maand doorbrengen door de verschillende gebruiken getrouw te blijven, die de vroomheid van ieder volk heeft ingesteld: "Moge de Rozenkrans van Maria een zeer schone en liefelijke bloemenkrans zijn, beurtelings van vreugde en van droefheid, die immers in het leven van de mens voortdurend met elkaar verbonden worden, terwijl wij daarbij onze hemelse Moeder beschouwen en smeken".
Deze devotie tot de Rozenkrans van Maria schijnt eigen te zijn aan de priesters, aan wie Wij ter navolging tot voorbeeld stellen de H. Joannes Baptista Vianney, Pastoor van Ars, die Wij met ontroering voor Ons zien, terwijl hij met de grootste eerbied de kralen van die krans door zijn handen laat gaan. Mogen de priesters hierin een aansporing zien om een heiligheid te bereiken, die met hun waardigheid overeenkomt; God heeft ons deze waardigheid toevertrouwd, opdat wij daardoor het heil van de zielen trachten te bereiken.
Zo is dus het Rozenkransgebed als het ware de kalme ademhaling van het hart: vooral van dat van de priesters, die Ons zo dierbaar zijn, van de maagden die zich door de band van volmaakte zuiverheid en door de werken van onvermoeide naastenliefde aan God hebben toegewijd, tezamen met de christelijke gezinnen, voor wie de wet van God als het ware de bron is van hun gedachten en gevoelens; moge dit gebed de handen van de kinderen doen samenvouwen en die van de zieken doen verenigen, moge het kracht geven aan de dagelijkse zorgen van de ouders, moge het de welriekende geur zijn van de prachtige godsdienstzin, die voor het komende Oecumenisch Concilie van de hemelse Moeder de schoonste genaden afsmeekt.
Terwijl Wij de zoete hoop koesteren dat Onze aansporingen allen opwekken tot diep nadenken en tot edelmoedige ijver, verlenen Wij aan u, Eerbiedwaardige Broeders, en aan alle priester en gelovigen die aan uw waakzaamheid zijn toevertrouwd, van harte de Apostolische Zegen als bewerkster van de boven natuurlijke goederen.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter, 28 april 1962, het vierde van Ons Pontificaat.Paus Johannes XXIII