18 november 1965
DEI VERBUM Over de Goddelijke openbaring |
|||
► | De Openbaring zelf | ||
► | Het aanvaarden van de Openbaring door het geloof |
Aan de openbarende God is de mens "de gehoorzaamheid van het geloof" verschuldigd (Rom. 16, 26) Vgl. Rom. 1, 5 Vgl. 2 Kor. 10, 5-6 , waardoor hij zich in vrijheid geheel overgeeft aan God door "volledige onderwerping van verstand en wil aan de openbarende God" 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10 en door vrijwillig zijn instemming te schenken aan de door Hem gegeven openbaring. Wil de mens deze geloofsdaad kunnen stellen, dan is Gods voorkomende en helpende genade nodig en de innerlijke bijstand van de Heilige Geest, die het hart moet bewegen en tot God bekeren, die de ogen van de geest moet openen en "aan allen smaak moet geven bij het instemmen met de waarheid en bij het geloven er aan". 2e Synode van Orange, Canones (3 juli 529), 8 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 12 Om verder ons begrip van de openbaring steeds meer te verdiepen vervolmaakt dezelfde Heilige Geest voortdurend het geloof door zijn gaven.