18 november 1965
Aangezien echter God in de Heilige Schrift door mensen op menselijke wijze heeft gesproken H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. XVII, 6, 2.L. 41, 337: CSEL XL, 2, 228, moet de schriftverklaarder, om duidelijk te weten, wat Hij ons heeft willen meedelen, nauwgezet onderzoeken, wat de gewijde schrijvers in werkelijkheid hebben bedoeld en wat God door hun woorden heeft willen bekend maken.
Wil men de bedoeling van de gewijde schrijvers achterhalen, dan dient men onder andere ook te letten op de "literaire genres". Want de waarheid wordt op verschillende wijze voorgehouden en uitgedrukt in teksten, die op verschillende wijze historisch zijn, of in profetische of dichterlijke teksten of in teksten van andere genres. De schriftverklaarder moet dus de zin onderzoeken, die de gewijde schrijver in bepaalde omstandigheden, naargelang van de situatie van zijn tijd en cultuur, heeft willen uitdrukken en feitelijk heeft uitgedrukt met behulp van de literaire genres, waarvan men zich in die tijd bediende. H. Augustinus, De doctrina Christiana. III, 18, 26: PL 34, 75-76 Wil men immers juist begrijpen wat de gewijde schrijver heeft willen zeggen, dan moet men nauwkeurig letten op de gebruikelijke en oorspronkelijke wijzen van denken, spreken en vertellen uit de tijd van de gewijde schrijver, en tevens op de uitdrukkingswijzen, die toen in zwang waren in het onderling verkeer van de mensen. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943), 19-21
Omdat echter de Heilige Schrift moet worden gelezen en verklaard in het licht van dezelfde Geest, door wiens werking ze geschreven is Paus Benedictus XV, Encycliek, Over de H. Hieronymus, Spiritus Paraclitus (15 sept 1920), 62-65, moet men, om de juiste zin van de gewijde teksten te achterhalen, met niet minder zorg letten op de inhoud en de eenheid van de gehele Schrift en daarbij rekening houden met de levende Overlevering van de gehele Kerk en met de analogie van het geloof. Het is de taak van de exegeten, volgens deze regels te streven naar een dieper begrijpen en verklaren van de zin van de Heilige Schrift, opdat deze studie als het ware de voorbereiding vormt, waardoor het oordeel van de Kerk kan rijpen. Want dit alles, wat betrekking heeft op de methode van Schriftverklaring, is uiteindelijk onderworpen aan het oordeel van de Kerk, die de goddelijke opdracht en de taak heeft om het woord Gods te bewaren en te verklaren. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 19.