7 december 1965
De diepe levens- en liefdesgemeenschap van de gehuwden, die door de Schepper is ingesteld en waaraan Hij eigen wetten heeft gegeven, komt tot stand door het huwelijksverbond, d.i. door een persoonlijke onherroepelijke instemming. Zo ontstaat uit de menselijke akt, waardoor de echtgenoten zich aan elkaar schenken en elkaar ontvangen, ook voor de menselijke samenleving het instituut, dat zijn stabiliteit ontleent aan Gods ordening. Omdat deze heilige band het welzijn zowel van echtgenoten en kinderen als van de samenleving beoogt, is hij niet afhankelijk van menselijke willekeur. Want God zelf is de maker van het huwelijk, dat verschillende waarden en doelstellingen heeft Vgl. H. Augustinus, De bono Coniugali. P.L. 40 375-376 en 394 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III Q. 49, a. 3 ad 1 Vgl. Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de ArmeniĆ«rs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 17 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 14-37. delen van hfd. 2, art. 1 en 2, DH 3703-3714 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 7-8, die alle van het grootste belang zijn voor de instandhouding van het menselijk geslacht, voor de persoonlijke vervolmaking en de eeuwige bestemming van de afzonderlijke leden van het gezin, voor de waardigheid, de stabiliteit, de vrede en de voorspoed van het gezin zelf en van heel de menselijke samenleving. Krachtens hun natuurlijke aard zijn het instituut van het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, en ze vinden hierin als het ware hun hoogtepunt en bekroning. En zo geven man en vrouw, die door het huwelijksverbond "niet langer twee zijn, maar één vlees” (Mt. 19, 6), elkaar hulp en dienstbetoon door de innige verbondenheid van hun persoon en hun activiteit; zo ervaren zij de zin van hun eenheid en verdiepen deze steeds meer. Deze innige verenging, als zijnde het zich wederzijds wegschenken van twee personen, en eveneens het welzijn van de kinderen, vereisen de algehele trouw van de echtgenoten en hun onverbreekbare eenheid. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 24-27
Christus de Heer heeft zijn overvloedige zegen geschonken aan deze liefde met haar vele aspecten, die ontsprongen is aan de goddelijke liefdebron en gevormd naar het model van zijn eenheid met de Kerk.
Want gelijk God eens het initiatief nam tot een verbond van liefde en trouw met zijn volk Vgl. Hos. 2 Vgl. Jer. 3, 6-13 Vgl. Ez. 16 Vgl. Ez. 23 Vgl. Jes. 54 , zo komt nu de Verlosser der mensen, de Bruidegom van de Kerk Vgl. Mt. 9, 15 Vgl. Mc. 2, 19-20 Vgl. Lc. 5, 34-35 Vgl. Joh. 3, 29 Vgl. Ef. 5, 27 Vgl. Openb. 19, 7-8 Vgl. Openb. 21, 2.9 , door het sacrament van het huwelijk tegemoet aan de christelijke echtgenoten. Hij blijft met hen, opdat de echtgenoten elkaar door hun wederzijdse overgave zouden liefhebben in eeuwige trouw, zoals Hij zelf de Kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd. Vgl. Ef. 5, 25 De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde en wordt gericht en verrijkt door de verlossende kracht van Christus en de heilbrengende werkzaamheid van de Kerk, opdat de echtgenoten veilig en zeker de weg zouden vinden naar God en hulp en kracht ontvangen in hun sublieme taak van vader en moeder. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.34-35.41 Daarom worden de christelijke echtgenoten door een bijzonder sacrament gesterkt en als het ware gewijd met het oog op de plichten en de waardigheid van hun staat. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 131 Doordat zij uit de kracht van dit sacrament hun taak in huwelijk en gezin vervullen in de geest van Christus, die heel hun leven doordringt van geloof, hoop en liefde, verwezenlijken zij steeds meer hun persoonlijke volmaaktheid en hun wederzijdse heiliging; en daardoor brengen zij samen eer aan God.
Gesteund door het voorbeeld van hun ouders en het gebed in het gezin, zullen de kinderen en ook alle huisgenoten gemakkelijker openstaan voor echte menselijkheid en de weg vinden naar het heil en de heiligheid. Wat de echtgenoten betreft, die bekleed zijn met de waardigheid en de taak van het vaderschap en het moederschap: zij moeten nauwgezet de plicht van opvoeding vervullen, die op hen allereerst rust, vooral die van de godsdienstige opvoeding.
De kinderen van hun kant dragen als levende leden van het gezin op hun eigen wijze bij tot de heiliging van de ouders. Met dankbaarheid, piëteit en vertrouwen zullen zij de weldaden van hun ouders beantwoorden en als goede kinderen hen bijstaan in hun tegenspoed en in de eenzaamheid van hun oude dag. De weduwstaat, moedig aanvaard als voortzetting van de echtelijke roeping, moet door iedereen worden gerespecteerd. Vgl. 1 Tim. 5, 3 Het gezin moet van zijn eigen geestelijke rijkdom edelmoedig meedelen aan andere gezinnen.
Dan zal het christelijk gezin, als voortkomend uit het huwelijk, dat een beeld is van en een deelname aan het liefdeverbond tussen Christus en de Kerk Vgl. Ef. 5, 32 , aan allen laten zien de levende aanwezigheid van de Verlosser in de wereld en de ware aard van de Kerk, en dit zowel door de liefde van de echtgenoten, hun edelmoedige vruchtbaarheid, hun eenheid en trouw als door de liefdevolle samenwerking van alle gezinsleden.
Het huwelijk en de huwelijksliefde zijn krachtens hun aard gericht op het voortbrengen en opvoeden van kinderen. De kinderen vormen immers het kostbaarste geschenk van het huwelijk en zij dragen niet weinig bij tot het geluk van de ouders zelf. God zelf, die gezegd heeft: „Het is niet goed voor de mens, dat hij alleen blijft” (Gen. 2, 18), en „die in het begin hen als man en vrouw gemaakt heeft” (Mt. 19, 4), heeft de mens op bijzondere wijze deelgenoot willen maken aan zijn scheppingswerk; daarom zegende Hij man en vrouw en sprak tot hen: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u” (Gen. 1, 28). Dientengevolge hebben de ware beleving van de huwelijksliefde en heel de daaruit voortvloeiende structuur van het gezinsleven tot doel, zonder dat men daarom de andere doeleinden van het huwelijk mag onderschatten, aan de echtgenoten de edelmoedige bereidheid te geven om samen te werken met de liefde van de Schepper en Verlosser, die door hen zijn gezin voortdurend uitbreidt en verrijkt.
In de opdracht het menselijk leven door te geven en hun kinderen op te voeden, hetgeen als de eigen zending van de echtgenoten moet worden beschouwd, weten zij zich medewerkers van de liefde van God, de Schepper, en als het ware zijn tolken. Zij zullen dus hun taak met menselijke en christelijke verantwoordelijkheid vervullen; en in een geest van volgzame eerbied jegens God en in gezamenlijk beraad en met gezamenlijke inspanning zullen zij zich een goed gefundeerd oordeel trachten te vormen, daarbij rekening houdend zowel met hun eigen welzijn als met dat van hun reeds geboren en toekomstige kinderen. Zij zullen daarbij ook letten op de materiële en geestelijke factoren van hun tijd en van hun situatie, en tenslotte zullen zij daarbij rekening houden met het welzijn van het gezin van de burgerlijke samenleving en ook van de Kerk. In laatste instantie zijn het de echtgenoten zelf, die dit oordeel voor het aanschijn van God moeten vormen. Wat hun wijze van handelen betreft: de christelijke echtgenoten moeten wel weten, dat zij niet naar eigen willekeur kunnen handelen, maar zich altijd moeten laten leiden door hun geweten, hetwelk zich moet richten naar de goddelijke wet zelf, in volgzaamheid jegens het kerkelijk leerambt, dat die wet gezagvol vertolkt in het licht van het Evangelie. Deze goddelijke wet toont de echtgenoten de volle betekenis van de huwelijksliefde, beschermt haar en voert haar tot haar echt menselijke voltooiing. Dan zullen de christelijke echtgenoten, wanneer zij, vertrouwend op Gods Voorzienigheid en in een geest van offerbereidheid Vgl. 1 Kor. 7, 5 hun taak van voortplanting met edelmoedige, menselijke en christelijke verantwoordelijkheid vervullen, de Schepper verheerlijken en streven naar de volmaaktheid in Christus. Onder de echtgenoten, die aldus de hun door God toevertrouwde taak volbrengen, verdienen bijzonder vermeld te worden degenen, die na gemeenschappelijk en rijp overleg, grootmoedig ook een groot aantal kinderen willen aanvaarden en waardig willen opvoeden. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de Italiaanse Bond voor het Grote Gezin, Tra le visite (22 jan 1958), 2-4
Het huwelijk is echter niet alleen ingesteld voor de voorplanting, maar zijn aard zelf als onontbindbaar verbond tussen personen en het welzijn van de kinderen vereisen, dat ook de wederzijdse liefde van de echtgenoten zich uit op de juiste manier, steeds toeneemt en rijper wordt. Vandaar dat, ook als er geen kinderen zijn, ondanks het vaak zo vurig verlangen van de echtgenoten, het huwelijk blijft bestaan als gemeenschap en verbondenheid van heel het leven, en zijn waarde en onontbindbaarheid behoudt.