7 december 1965
Gelijk het voor de wereld van belang is de Kerk te erkennen als een sociale werkelijkheid van de geschiedenis en als de bezielende kracht er van, zo weet ook de Kerk, hoeveel zij zelf aan de geschiedenis en de ontwikkeling van het mensdom te danken heeft.
De ervaring van de voorbije eeuwen, de vooruitgang van de wetenschap, de schatten, vervalt in de verschillende uitingen van menselijke cultuur, waardoor de aard van de mens zelf zich vollediger openbaart en waardoor nieuwe wegen worden geopend voor de waarheid, dit alles is ook voor de Kerk van groot voordeel. Want van af het eerste begin van haar geschiedenis heeft zij geleerd, de boodschap van Christus uit te drukken in de begrippen en talen van de verschillende volken en heeft zij bovendien getracht, deze boodschap te verhelderen door de wijsheid van de filosofen, met het doel het Evangelie binnen de juiste grenzen aan te passen zowel aan het begrip van alle mensen als aan de behoeften van de geleerden. Deze aanpassing in de prediking van het geopenbaarde woord moet de wet blijven van iedere Evangelie-verkondiging. Zo immers wordt bij ieder volk de mogelijkheid geschapen om de boodschap van Christus op zijn eigen manier uit te drukken, en tevens wordt daardoor een levend contact bevorderd tussen de Kerk en de verschillende culturen van de volken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13 Tot versterking van dit contact heeft de Kerk, vooral in onze tijd, waarin zulke snelle veranderingen plaats hebben en waarin de manier van denken zo uiterst gevarieerd is, heel bijzonder behoefte aan de hulp van hen, die midden in de wereld staan, goed thuis zijn in haar verschillende instellingen en levensgewoonten en de mentaliteit er van begrijpen, onverschillig of het nu gaat over gelovigen of ongelovigen. Het is de taak van het gehele volk Gods, vooral van de herders en de theologen, om met de hulp van de Heilige Geest de taal van onze tijd in haar verschillende vormen te beluisteren, te verstaan en te verklaren, en haar, in het licht van het Woord Gods te beoordelen, opdat men de geopenbaarde waarheid voortdurend dieper kan kennen, beter begrijpen en op meer aangepaste wijze kan voorhouden.
Omdat de Kerk een zichtbare sociale structuur heeft, die een teken is van haar eenheid in Christus, kan zij ook verrijkt worden en wordt zij verrijkt door de ontwikkeling van het sociale leven van de mens; niet alsof er iets zou ontbreken aan de inrichting, die Christus haar gegeven heeft, maar om deze grondiger te kennen beter weer te geven, en juister aan te passen aan onze moderne tijd. Met dankbaarheid constateert de Kerk, dat zij zowel voor haar gemeenschap als voor haar afzonderlijke leden allerlei steun ondervindt van de kant van de mensen van iedere rang of stand. Want allen, die bijdragen tot de ontwikkeling van de mensengemeenschap op het gebied van het gezin, de cultuur, het economische en sociale leven en in de nationale of internationale politiek, leveren daardoor, volgens het plan van God, tevens een kostbare bijdrage tot het welzijn van de Kerkelijke gemeenschap, voor zover deze nl. afhankelijk is van uiterlijke factoren. De Kerk erkent zelfs, dat zij ook door de tegenstand van haar vijanden of vervolgers gewonnen heeft en kan blijven winnen. Vgl. H. Justinus, Dialoog met de Jood Tryphon, Dialogus cum Tryphone Judaeo. cap. 110; P.G. 6, 729 (ed. Otto), 1897, p. 391-393: „...maar naarmate men ons meer dergelijke dingen aandoet, des te meer groeit het aantal van nieuwe gelovigen, die geheiligd worden door de naam van Jezus”. Vgl. Tertullianus, Apologeticum. cap. 50, 13: Corpus Christ., Series Lat. I, 171: "Wij nemen zelfs toe in aantal. Zo dikwijls wij door u worden weggemaaid: een zaad is het bloed der Christenen." Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9