7 december 1965
Wil de Kerk deze taak kunnen vervullen, dan moet zij voortdurend de tekenen van de tijd bestuderen en ze trachten te verklaren in het licht van het Evangelie, om zo, op een voor iedere generatie verstaanbare wijze, antwoord te kunnen geven op de eeuwige vragen van de mensen omtrent de zin van het tegenwoordige en toekomstige leven en hun onderlinge verhouding. Het is daarom nodig, dat wij de wereld, waarin wij leven, met haar verwachtingen, haar idealen en haar vaak dramatische trekken, leren kennen en begrijpen. Enkele meer markante trekken van de moderne wereld kunnen als volgt worden omschreven.
Op het ogenblik beleeft de mensheid een nieuw tijdperk van haar geschiedenis, gekenmerkt door diep ingrijpende en snelle veranderingen, die zich geleidelijk uitbreiden over de gehele wereld. Voortgekomen uit het intellect en het creatief vermogen van de mens, hebben deze ook een terugslag op de mens, op zijn individuele en collectieve visies en verlangens, op zijn manier van denken en handelen met betrekking tot mensen en dingen. Zo kunnen wij spreken van een echte sociale en culturele omvorming, die haar invloed doet gelden ook op het godsdienstig leven.
Zoals bij iedere groeicrisis, brengt deze omvorming grote moeilijkheden met zich mee. Bijvoorbeeld: terwijl de mens zijn macht enorm uitbreidt, slaagt hij er toch niet altijd in, deze te beheersen. Terwijl hij steeds dieper tracht door te dringen in zijn innerlijk, blijkt hij dikwijls minder zeker van zich zelf. Terwijl hij geleidelijk aan de wetten van het sociale leven duidelijker ziet, is hij aarzelend omtrent de richting, die hij er aan moet geven.
Nog nooit bezat de mensheid zulk een rijkdom, zulke mogelijkheden en zulk een economische macht; en toch wordt een zeer groot deel van de wereldbevolking nog gekweld door honger en gebrek en zijn er grote massa’s analfabeten. Nog nooit hebben de mensen zulk een sterk gevoel gehad voor vrijheid, en toch zien wij nieuwe vormen van sociale en psychische slavernij ontstaan. Terwijl de wereld haar eenheid en de onderlinge afhankelijkheid van de individuen in een noodzakelijke solidariteit zo scherp aanvoelt, wordt zo toch door tegenstrijdige krachten heftig in tegenovergestelde richtingen gedreven, want nog steeds bestaan er felle onenigheden op politiek, sociaal, economisch, racistisch en ideologisch gebied; en het gevaar voor een alles vernietigende oorlog is niet denkbeeldig. Terwijl de mogelijkheid van ideeënuitwisseling steeds groter wordt, hebben de formuleringen zelf van de meest belangrijke begrippen een totaal verschillende betekenis in de afzonderlijke ideologieën. Men geeft zich eindelijk alle moeite om een volmaaktere tijdelijke orde op te bouwen, maar de geestelijke groei houdt daarmee geen gelijke tred.
Ten gevolge van deze verwarde situatie zijn zeer velen in onze tijd niet in staat de blijvende waarden werkelijk te onderscheiden en deze harmonisch in overeenstemming te brengen met de nieuw ontdekte waarden. Heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees, vragen zij zich vol onrust af, waar het heen moet met de wereld. Deze toestand daagt de mens uit, ja dwingt hem tot een antwoord.
De huidige geestelijke onrust en de diepgaande veranderingen in de levensomstandigheden hangen samen met een meer radicale verandering, waardoor men bij de intellectuele vorming steeds grotere waarde toekent aan de mathematische, fysische en menswetenschappen, en op praktisch terrein aan de techniek, die de vrucht is van deze wetenschappen. Deze wetenschappelijke mentaliteit drukt op de cultuur en op het denken een geheel ander stempel dan voorheen. De techniek neemt zo’n hoge vlucht, dat ze de aarde van aanschijn doet veranderen en bezig is de kosmische ruimte te veroveren.
Ook over de tijd breidt de menselijke geest zijn heerschappij enigermate uit: over het verleden door middel van de geschiedvorsing, over de toekomst door zijn vooruitziende kracht en zijn planning. De vooruitgang van de biologische, psychologische en sociale wetenschappen stelt de mens niet alleen in staat tot een betere kennis van zich zelf, maar maakt het hem ook mogelijk, om door middel van technische methoden rechtstreeks invloed uit te oefenen op het leven van de gemeenschappen. Tevens tracht de mensheid steeds meer haar toekomstige bevolkingsaanwas te overzien en onder haar controle te brengen.
De geschiedenis zelf ontwikkelt zich in zo'n snel tempo, dat de individuen deze ontwikkeling nauwelijks kunnen bijhouden. De mensengemeenschap beleeft steeds meer een gemeenschappelijk lot, dat niet meer uiteenvalt in aparte stukken geschiedenis. Zo groeit de mensheid van een meer statisch begrip van orde naar een dynamisch begrip, dat is afgestemd op ontwikkeling, met als gevolg een matig complex van nieuwe problemen, dat dringend vraagt om nieuwe analysen en synthesen.
Dit brengt met zich mee steeds radicale veranderingen in de traditionele locale gemeenschappen, zoals de patriarchale families, "clans", stammen, dorpen en diverse groepen, en ook in de betrekkingen van het sociale leven.
Meer en meer verbreidt zich het type van de industriële maatschappij, die aan bepaalde landen een economische rijkdom bezorgd en eeuwoude opvattingen en toestanden van maatschappelijk leven radicaal verandert. Tegelijkertijd komt het stadsleven meer in trek en wordt meer gezocht ten gevolge van uit uitgroeien van de steden met hun steeds toenemende bevolking ten gevolge van het zich uitbreiden van het stadsleven over het platteland.
Nieuwe en volmaaktere communicatiemiddelen schepen sneller en ruime mogelijkheden tot informatie en tot het verbreiden van allerlei ideeën en gevoelens, waardoor vaak kettingreacties ontstaan .
Men onderschatte ook niet het feit dat zeer velen om verschillende redenen overgaan tot emigratie en zo een nieuwe manier van leven moeten beginnen.
Hierdoor breiden de betrekkingen van mensen onderling zich voortdurend uit en tegelijkertijd schept de "socialisatie" zelf weer nieuwe betrekkingen, hetgeen echter niet altijd bevorderlijk is voor een aangepaste uitgroei van de persoonlijkheid en voor het ontstaan van echte persoonlijke relaties ("personalisatie").
Een dergelijke ontwikkeling komt duidelijker uit in landen, die reeds de vruchten genieten van de economische en technische vooruitgang; maar ze laat ook de uitgang en die voor hun eigen land verlangen naar de voordelen van industrialisatie en verstedelijking. Deze volken voelen, vooral als zij gebonden zijn aan oudere tradities, tevens de drang naar een rijper en meer persoonlijk gebruik van de vrijheid.
De verandering van mentaliteit en structuren stelt dikwijls de traditionele waarden in discussie, vooral bij de jonge mensen, die niet zelden ongeduldig en zelfs onrustig en opstandig worden en die, in het bewustzijn van hun betekenis in het maatschappelijk leven, hierin zo spoedig mogelijk een rol wensen te spelen. Als gevolg hiervan ondervinden ouders en opvoeders dikwijls van dag tot dag grotere moeilijkheden bij de vervulling van hun taak.
De traditionele instellingen, wetten, opvattingen en gevoelens zijn daarenboven niet altijd voldoende aangepast aan de moderne situatie. Vandaar een ernstige ontreddering in de wijze en in de normen zelf van het menselijk gedrag.
Ook het godsdienstig leven ondergaat de invloed van nieuwe situaties. Van de ene kant zuivert een meer kritische instelling het godsdienstig leven van een magische wereldopvatting en van de resten van bijgeloof, en eist een steeds grotere persoonlijke en actieve aanvaarding van het geloof. Zo komen velen tot een dieper Godsbesef. Van de andere kant zien wij steeds grotere massa’s de godsdienst praktisch vaarwel zeggen. In tegenstelling tot het verleden is het loochenen en het negeren van God en godsdienst niet langer een ongewoon en individueel verschijnsel. Dit wordt immers tegenwoordig niet zelden voorgesteld als een eis van de wetenschappelijke vooruitgang of van een nieuw soort humanisme. Dit alles manifesteert zich in vele landen niet alleen in filosofische theorieën, maar werkt zich ook op brede schaal uit in de literatuur, de kunst in de opvatting van de menswetenschappen en van de geschiedenis en zelfs in de burgerlijke wetgeving; en velen worden daardoor in verwarring gebracht.
Deze snelle ontwikkeling, die niet zelden ordeloos verloopt, en reeds het feit zelf, dat de in de wereld bestaande spanningen dieper tot ons doordringen, dit veroorzaakt conflicten en spanningen of spitst deze toe.
In de mens zelf ontstaat er dikwijls spanning tussen het moderne praktische verstand en het theoretische denken, dat niet in staat is om het geheel van zijn kennis te beheersen of het te ordenen in een goede synthese. Insgelijks ontstaat er spanning tussen de drukkende zorg voor praktische resultaten en de eisen van het zedelijk besef en veelal ook tussen de situatie van het leven in gemeenschap en de eisen, die gesteld worden door het persoonlijk denken en zelfs door de contemplatie.
Wij zien tenslotte een spanning tussen de specialisatie van de menselijke activiteit en de totale visie op de werkelijkheid.
In het gezinsleven ontstaan er spanningen ofwel ten gevolge van de zorgelijke demografische, economische en sociale omstandigheden, ofwel door moeilijkheden tussen de jongere en oudere generatie ofwel ten gevolge van een nieuw type van sociale betrekkingen tussen man en vrouw.
Grote spanningen doen zich ook voor tussen de rassen en tussen de verschillende maatschappelijke groeperingen; tussen de rijke landen en de minder welvarende of behoeftige landen; verder tussen de internationale vredesinstituten en de zucht om eigen ideologieën te verbreiden, of het collectieve egoïsme van staten of andere gemeenschappen.
Vandaar wantrouwen en vijandschap, conflicten en lijden, waarvan de mens zelf zowel de oorzaak als het slachtoffer is.
Intussen wint altijd meer de overtuiging veld, dat de mensheid niet alleen haar heerschappij over het geschapene voortdurend kan en moet versterken, maar dat zij ook tot taak heeft een politieke, sociale en economische orde te vestigen, die voor de mens van steeds groter nut kan zijn en individuen en groepen kan helpen om hun eigen waardigheid te handhaven en ontwikkelen.
Vandaar, dat velen verbitterd de goederen voor zich opeisen, waarvan zij eerlijk menen beroofd te zijn door onrechtvaardigheid of onbillijke verdeling. De volken, die nog in ontwikkeling zijn of pas hun zelfstandigheid hebben verkregen, verlangen hun deel van de weldaden van de moderne beschaving niet alleen op politiek, maar ook op economisch gebied, en wensen onbelemmerd hun rol te spelen in de wereld. Toch wordt de kloof tussen hen en de rijkere landen, die zich sneller ontwikkelen, en dikwijls ook hun economische afhankelijkheid ten opzichte van deze landen altijd groter. De volkeren, die honger lijden, roepen de meer welvarende volken ter verantwoording. De vrouwen eisen, de gelijken te worden van de mannen rechtens en in feite, in zover dit nog niet het geval is. De arbeiders en de landbouwers zijn niet mee tevreden alleen maar hun levensonderhoud te verdienen maar willen ook door hun arbeid hun persoonlijkheid ontwikkelen en daarboven actief deel nemen aan de ordening van het economische, sociale, politieke en culturele leven. Voor het eerst in de geschiedenis heerst bij alle volkeren de overtuiging, die de cultuurgoederen daadwerkelijk ten goede kunnen en moeten komen van alen.
Achter al deze eisen gaat een dieper en meer algemeen verlangen schuil: individuen en groepen hunkeren naar een vol, vrij menswaardig bestaan, en willen alles, wat de moderne wereld hun in zo ruime matte kan bieden, ten dienste stellen van zich zelf. Ook bij de naties zijn wij een steeds steker streven om tot een zekere universele gemeenschap te komen.
Als wij dit alles beschouwen, krijgen wij van de moderne wereld dit beeld: ze is machtig en zwak tegelijk, in staat tot het beste en het slechtste: ze kan de weg op naar vrijheid of slavernij, naar vooruitgang of achteruitgang, naar broederlijkheid of haat. Daarenboven wordt die mens er zich van bewust, dat het van hem afhangt, aan de krachten, die hij zelf heeft opgeroepen en die hem kunnen verpletteren of van nut zijn, de juiste richting te geven. Daarom stelt hij zich allerlei vragen.
Inderdaad, de verschillende spanningen, die op de moderne wereld drukken houden verband met de diepere disharmonie, die wortelt in het hart van de mens. Want juist in de mens zelf woelen er allerlei tegenstrijdige elementen Van ene kant immer ervaart hij als schepsel op allerlei wijze zijn beperktheid: van de andere kan voelt hij zich onbeperkt in zijn verlangens en groepen tot een hoger leven. Aangetrokken door talrijke begerenswaardige dingen, is hij steeds gedwongen een keuze te doen en aan sommige daarvan te verzaken. Bovendien zwak en zondig als hij is, doet hij niet zeiden datgene, wat hij niet wil, en datgene, wat hij zou willen, doet hij niet. Vgl. Rom. 7, 14 vv. Vandaar lijdt hij aan een innerlijke verdeeldheid, die ook de bron is van zoveel ernstige onenigheden in de maatschappij. Zeker, zeer velen, die in hun leven een praktisch materialisme huldigen, hebben geen duidelijk besef van deze tragische toestand, of komen minstens, ten gevolge van hun ellende, er niet toe, daarover na te denken. Velen menen rust te kunnen vinden in allerlei interpretaties van de werkelijkheid. Sommigen verwachten de ware en volledige vrijwording van de mensheid alleen van de menselijke inspanning, in de overtuiging, dat de toekomstige heerschappij van de mens over de aarde de vervulling zal brengen van al zijn hartenwensen. Er zijn er ook, die aan het leven geen enkele zin meer kunnen geven en het als een daad van moed beschouwen, wanneer men door zijn eigen denken alleen heel de zin van het menselijk bestaan tracht te bepalen, omdat men meent, dat dit bestaan in zich zelf geen enkele zin heeft. Toch groeit, bij het zien van de huidige ontwikkeling van de wereld, met de dag het aantal van hen, die zich de meest fundamentele vragen stellen of deze met nieuwe kracht bij zich voelen opkomen: Wat is de mens? Wat is de zin van het lijden, van het kwaad, van de dood, die ondanks alle vooruitgang toch maar blijven bestaan? Wat zijn al die veroveringen waard, die tegen zulk een hoge prijs zijn verkregen? Wat heeft de mens aan de samenleving te bieden en wat mag hij van haar verwachten? Wat komt er na dit aardse leven?
Welnu, de Kerk gelooft, dat Christus, die voor allen is gestorven en verrezen Vgl. 2 Kor. 5, 15 , door zijn Geest aan de mens het licht en de kracht schenkt om aan zijn verheven roeping te kunnen beantwoorden; en dat er geen andere naam onder de hemel aan de mensen is gegeven, waarin zij gered moeten worden. Vgl. Hand. 4, 12 De Kerk gelooft eveneens, dat in haar Heer en Meester de sleutel, het middelpunt en het einddoel zijn gelegen van de gehele geschiedenis der mensheid. De Kerk verklaart verder, dat er onder alle veranderingen vele elementen liggen, die niet veranderen en hun diepste fundament hebben in Christus, die dezelfde is, gisteren, heden en in eeuwigheid. Vgl. Hebr. 13, 8 In het licht van Christus dus, het beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping Vgl. Kol. 1, 15 , wil het Concilie zich richten tot allen om het mysterie van de mens te belichten en om mee te werken aan de oplossing van de voornaamste problemen van onze tijd.