
7 december 1965
Maar geheel in overeenstemming met een eeuwenlange ervaring houdt de heilige Schrift de mensen voor, dat de menselijke vooruitgang, die een groot goed is voor de mens, ook een grote verleiding in zich sluit. Want, omdat de hiërarchie der waarden is verstoord en het kwade is vermengd met het goede, zijn individuen en groepen geneigd, slechts hun eigen belangen na te streven en niet die van anderen. Het gevolg hiervan is, dat de wereld niet meer het terrein is van ware broederlijkheid, terwijl de verhoogde macht van de mens het menselijk geslacht zelf dreigt te vernietigen.
Door heel de mensengeschiedenis heen loopt een draad van harde strijd tegen de machten der duisternis. Deze strijd dateert van af het begin van de wereld en zal, volgens het woord van de Heer Vgl. Mt. 24, 13 Vgl. Mt. 13, 24-30.36-43 voortduren tot aan de laatste dag. Wil de mens vasthouden aan het goede, dan moet hij deze strijd zonder ophouden strijden; en slechts ten koste van grote inspanning en met de hulp van Gods genade kan hij de eenheid in zich zelf verwezenlijken.
Terwijl dus de Kerk van Christus, vertrouwend op het plan van de Schepper, erkent, dat de menselijke vooruitgang het ware geluk van de mensen kan dienen, moet zij toch ook het woord van de apostel laten horen: "Stemt uw gedrag niet af op deze Wereld” (Rom. 12, 2), dat is op die geest van ijdelheid en boosheid, die de menselijke activiteit, geroepen tot de dienst van God en de mens, verlaagt tot een instrument van zonde.
Vraagt men dus naar de weg om deze droevige situatie te boven te komen, dan antwoorden de christenen, dat alle menselijke activiteiten, die vanwege de menselijke trots en de ongeordende eigenliefde dagelijks gevaar lopen. Moeten gezuiverd worden en tot hun perfectie moeten komen door het kruis en de verrijzenis van Christus. Want door Christus verlost en een nieuw schepsel geworden in de Heilige Geest, kan en moet de mens de dingen liefhebben, die God geschapen heeft. Van God immers ontvangt hij ze en hij beschouwt en vereert ze als komende uit Gods hand.
Hij dankt zijn Weldoener er voor, en hij gebruikt en geniet het geschapene in een geest van armoede en vrijheid; en zo komt hij tot het ware bezit van de wereld, als iemand, die niets heeft en toch alles bezit. Vgl. 2 Kor. 6, 10
„Want alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God” (1 Kor. 3, 22-23).