
7 december 1965
Toch schijnen velen van onze tijdgenoten de vrees te koesteren, dat een te nauw samengaan van menselijke activiteit en godsdienst gevaar oplevert voor de autonomie van de mensen, de gemeenschappen of de wetenschap.
Vat men de autonomie van de aardse werkelijkheden zó op, dat de geschapen dingen en de gemeenschappen zelf hun eigen wetten en hun eigen waarden bezitten, die de mens geleidelijk moet ontdekken, benutten en ordenen, dan is de eis van autonomie ten volle gerechtvaardigd, want ze stemt overeen met het dringend verlangen van de moderne mensen en beantwoordt ook aan de wil van de Schepper. Immers krachtens de aard zelf van de schepping bezitten de dingen hun eigen bestaan waarheid, voortreffelijkheid, hun eigen wetten en orde, die de mens dient te eerbiedigen door de eigen methoden van iedere wetenschap en techniek te erkennen. Daarom zal een methodisch onderzoek op elk wetenschappelijk gebied, mits het echt wetenschappelijk gebeurt en overeenkomstig de morele normen, nooit werkelijk in strijd zijn met het geloof, omdat de profane werkelijkheden en de geloofswerkelijkheden haar oorsprong hebben in dezelfde God. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5-6 Nog sterker: wie met nederigheid en volharding tracht door te dringen in de geheimen der dingen, wordt, hoewel onbewust, als het ware geleid door de hand van God, die alles in stand houdt en aan alle dingen het wezen geeft. Daarom betreuren wij bepaalde opvattingen, die soms ook onder de christenen geheerst hebben, vanwege een gebrek aan inzicht in de rechtmatige autonomie van de wetenschap, opvattingen, die spanningen en conflicten hebben veroorzaakt en aanleiding waren, dat velen een tegenstelling gingen zien tussen geloof en wetenschap. Vgl. Mgr. Pio Paschini, Vita e opere di Galileo Galilei. 2 vol. Ed. Vatic. 1964.
Maar als men met "autonomie van de aardse werkelijkheden” bedoelt, dat de geschapen dingen niet afhankelijk zijn van God en dat de mens er over kan beschikken zonder ze op de Schepper te richten, dan is voor iedereen die God erkent, de valsheid van deze stelling overduidelijk. Want zonder de Schepper verzinkt het schepel in het niet. Overigens hebben alle gelovigen, tot welke godsdienst zij ook behoorden, altijd in de taal van het geschapene de stem en de openbaring van God gehoord. Ja, door het vergeten van God wordt het schepsel zelf in duisternis gehuld.
Wij weten niet, wanneer de voltooiing van de aarde en de mensheid zal komen Vgl. Hand. 1, 7 en evenmin kennen wij de wijze van omvorming van het heelal. De wereld die wij zien en die gewond is door de zonde, gaat wel voorbij Vgl. 1 Kor. 7, 31 H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. V, 36: P.G. 8, 1221, maar wij weten dat God ons een nieuwe woning bereidt en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen Vgl. 2 Kor. 5, 2 Vgl. 2 Pt. 3, 13 , en waarvan het geluk alle menselijke verlangens naar vrede zal vervullen en overtreffen. Vgl. 1 Kor. 2, 9 Vgl. Openb. 21, 4-5 Dan zullen als de dood overwonnen is, de kinderen Gods in Christus verrijzen en wat gezaaid was in zwakte en vergankelijkheid zal bekleed worden met onvergankelijkheid Vgl. 1 Kor. 15, 42.53 ; de liefde en haar werken zullen blijven Vgl. 1 Kor. 13, 8 Vgl. 1 Kor. 3, 14 en heel deze schepping, die God gemaakt heeft voor de mens, zal verlost worden van de slavernij der vergankelijkheid. Vgl. Rom. 8, 19-21
Zeker wij worden er aan herinnerd, dat het geen nut heeft voor een mens heel de wereld te winnen als hij zich zelf hierdoor de ondergang berokkent. Vgl. Lc. 9, 25 Toch mag de verwachting van de nieuwe aarde onze zorg voor deze aarde niet verzwakken; integendeel, ze moet die zorg aanmoedigen, want hier groeit het lichaam van de nieuwe mensenfamilie, dat reeds een zekere afschaduwing kan bieden van de nieuwe wereld.
Ofschoon wij dus goed onderscheid moeten maken tussen de aardse vooruitgang en de groei van het Koninkrijk van Christus, is die aardse vooruitgang toch van groot belang voor het Koninkrijk Gods, voor zover hij kan bijdragen tot een betere ordening van de menselijke samenleving. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 42-43
Want, na de waarden van de menselijke waardigheid, van de broederlijke gemeenschap en van de vrijheid, allemaal goede vruchten van de natuur en van onze activiteit, op aarde te hebben verbreid in de Geest van de Heer en overeenkomstig zijn gebod, zullen wij ze later terugvinden maar dan gezuiverd van iedere smet, verlicht en verheerlijkt, op de tijd waarop Christus aan zijn Vader zal aanbieden "een eeuwig en universeel koninkrijk, een koninkrijk van waarheid en leven, een koninkrijk van heiligheid en genade, een koninkrijk van rechtvaardigheid, liefde en vrede” Prefatie op het feest van Christus - Koning. Op mysterievolle wijze is dit Koninkrijk reeds hier op aarde aanwezig; en het zal zijn voltooiing bereiken bij de komst van de Heer.