7 december 1965
Nergens wordt het raadsel van het menselijk bestaan zo groot als ten aanzien van de dood. Niet alleen gekweld door de gedachte aan de nare dingende pijn en ontbinding van het lichaam, maar ook en nog meer door de vrees, voor goed ten einde is. Maar door een innerlijk instinct oordeelt hij juist, wanneer hij het idee een totale ondergang en een definitief einde van zijn persoon met afschuw verwerpt. De klem van de eeuwigheid, die hij tot zich draagt, en die immers niet te herleiden is tot louter stof, verzet zich tegen de dood. Alle krachtsinspanning van de techniek, hoe nuttig ook, is niet in staat, de angst van de mens tot rust te brengen. Want de verlenging van zijn biologische levensduur kan aan dit onuitroeibaar verlangen van zijn hart naar een verder leven niet voldoen.
Terwijl tegenover de dood alle verbeelding te kort schiet, verkondigt de Kerk toch, krachtens de goddelijke openbaring, dat de mens door God is geschapen voor een gelukkig einddoel, over de grenzen van de aardse ellende heen. Bovendien zal de lichamelijke dood, waarvoor de mens gevrijwaard was gebleven, als hij niet gezondigd had Vgl. Wijsh. 1, 13 Vgl. Wijsh. 2, 23-24 Vgl. Rom. 5, 21 Vgl. Rom. 6, 23 Vgl. Jak. 1, 15 , volgens de leer van het christelijke geloof overwonnen worden, wanneer de mens door de almachtige en barmhartige Verlosser hersteld zal worden in het heil, dat hij door zijn schuld verloren had. Want God heeft de mens geroepen en roept hem om met heel zijn natuur Hem toe te behoren door voor eeuwig deel te hebben aan het onvergankelijk goddelijk leven. Deze overwinning heeft Christus door zijn verrijzenis tot het leven verworven, nadat Hij door zijn eigen dood de mens verlost had van de dood. Vgl. 1 Kor. 15, 56-57 Vanwege de degelijke gronden, die het geloof ieder denkend mens voorhoudt, geeft het hem dus antwoord op zijn angstige vragen omtrent zijn toekomstig lot. Tevens biedt het hem de mogelijkheid om door Christus in gemeenschap te treden met zijn dierbare afgestorvenen en vervult het hem met de hoop, dat zij het ware leven bij God hebben verkregen.