7 december 1965
Maar de mens kan slechts in vrijheid tot het goede keren, een vrijheid, die door de mensen van onze tijd zo wordt aangeslagen en vurig wordt nagestreefd: en terecht. Maar dikwijs cultiveren zij die vrijheid op een verkeerde wijze, alsof het vrij stond, alles te doen wat hun maar bevalt, het kwade niet uitgezonderd. De ware waarheid echter is een verheven teken van Gods beeld in de mens. Want god heeft de willen „overlaten aan zijn eigen verstand” Vgl. Sir. 15, 14 om zo zijn Schepper uit eigen beweging kunnen zoeken en, door Hem trouw te zijn, in vrijheid te komen tot de volledige en gelukkige volmaaktheid. De mens is het dus aan zijn waarheid verschuldigd, te handelen volgens een bewuste en vrije keuze, nl. bewogen en geleid door een innerlijke persoonlijke overtuiging, en niet onder de invloed van blinde innerlijke impuls of van louter uiterlijke dwang. Deze waarheid bereikt de mens, wanneer hij zich vrij maakt van elke slavernij der hartstochten en zijn doel hij doeltreffend en met vindingrijkheid zoekt naar de geschikte middelen. Omdat de vrijheid van de mens door de zonde gewond is, kan ze zich slechts met de hulp van Gods genade volledig en daadwerkelijk op God oriënteren. Iedereen zal voor Gods rechterstoel rekenschap moeten afleggen van zijn leven, van wat hij aan goed of kwaad heeft gedaan. Vgl. 2 Kor. 5, 10