7 december 1965
Gelovigen en niet-gelovigen zijn het er vrijwel over eens, dat alles op aarde gericht moet zijn op de mens als zijn middelpunt en als zijn hoogtepunt.
Maar wat is de mens? De mens heeft over zich zelf allerlei opvattingen verkondigd en doet dit nog steeds, uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige opvattingen, waar door hij dikwijls zich zelf verheft tot absolute norm ofwel zich laat afglijden tot wanhoop, met als gevolg twijfel en angst. De Kerk voelt deze moeilijkheden diep aan, en in het licht van Gods openbaring is zij in staat hierop een antwoord te geven, dat ons beschrijft hoe het in werkelijkheid met de mens gesteld is, dat een verklaring biedt van zijn zwakheden en dat tevens een juist idee kan geven van zijn waardigheid en zijn roeping.
De heilige Schrift leert, dat de mens geschapen is "naar Gods beeld", dat hij het vermogen heeft zijn Schepper te kennen en lief te hebben en dat hij door Hem is aangesteld tot heer over al het geschapene op aarde Vgl. Gen. 1, 26 Vgl. Wijsh. 2, 23 , om daarover te heersen en er gebruik van te maken tot eer van God. Vgl. Eccl. 17, 3-10 "Wat is een mens, dat Gij hem zoudt gedenken, een mensenkind dat Gij acht op hem slaat? Toch hebt Gij hem haast tot een godheid gemaakt, hem met glorie en luister gekroond. Gij hebt hem gesteld over het werk uwer handen, en alles aan zijn voeten gelegd." (Ps. 8, 5-7)
Maar God heeft de mens niet geschapen om hem alleen te laten. Reeds bij het begin "heeft Hij hen geschapen als man en vrouw" (Gen. 1, 27), en de vereniging van deze twee is de eerste vorm van een gemeenschap van personen. De mens is immers krachtens zijn diepste aard een sociaal wezen, en zonder betrekkingen met anderen kan hij niet leven en zijn gaven niet ontplooien. God zag dus, zoals wij wederom leren in de heilige Schrift, "dat alles, wat Hij gemaakt had, zeer goed was" (Gen. 1, 31).