7 december 1965
Het volk Gods leeft in het vaste geloof, dat het geleid wordt door de Geest van de Heer, die het heelal vervult. Daarom tracht het in de gebeurtenissen, behoeften en verlangens, die het deelt met de andere mensen van onze tijd, te onderscheiden, wat daarin de echte tekenen zijn van Gods aanwezigheid of Gods plan. Het geloof immers doet alles zien in een nieuw licht en openbaart ons Gods bedoeling aangaande de roeping van de mens in heel haar volheid, en wijst ons zo de weg naar oplossingen, die volledig menselijk zijn.
In dit licht wil het Concilie een oordeel geven vooral over de waarden, die men op het ogenblik zo hoog aanslaat, en ze tot haar goddelijke oorsprong herleiden. Want in zover ze voortkomen uit het vernuft, dat God aan de mens geschonken heeft, zijn deze waarden uitstekend. Maar de bedorvenheid van het menselijk hart doet ze dikwijls afwijken van het doel, waarvoor ze bestemd zijn, en daarom dienen ze gezuiverd te worden.
Wat is de gedachte van de Kerk omtrent de mens? Wat zou men voor de opbouw van de moderne maatschappij moeten aanbevelen? Wat is de laatste zin van de menselijke activiteit in heel de wereld? Op deze vragen verwacht men een antwoord. Hieruit zal nog duidelijker blijken, dat het volk Gods en de mensheid, waarvan het deel uitmaakt, ten dienste staan van elkaar, zodat het godsdienstige en bijgevolg het diep menselijke karakter van de zending van de Kerk scherp uitkomt.
In werkelijkheid vindt het mysterie van de mens alleen klaarheid in het licht van het mysterie van het mensgeworden Woord. Want Adam, de eerste mens, was een voorafbeelding van de mens, die komen moest Vgl. Rom. 5, 14 Vgl. Tertullianus, De Resurrectione Carnis. 6: "Al wat als stof gevormd werd, was een verwijzing naar Christus, de mens die komen moest”: P.L. 2, 282; CSEL, 47, p. 33, l. 12-13, Christus, de Heer. Christus de nieuwe Adam, doet, juist door het geheim van de Vader en zijn liefde te openbaren, de mens volledig zien, wie de mens is,en onthult hem zijn hoogverheven roeping. Het is dus niet te verwonderen, dat de boven genoemde waarheden in Hem haar oorsprong en haar hoogste verwezenlijking vinden.
Hij, ”het Beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1, 15) Vgl. 2 Kor. 4, 4 , is de volmaakte mens; Hij heeft aan de kinderen van Adam de gelijkenis met God teruggegeven, die reeds bij het begin door de eerste zonde was misvormd. Juist omdat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen, zonder dat deze vernietigd werd Vgl. 2e Concilie van Constantinopel, 8e Zitting - Canones, Sessio VIII - Canones (2 juni 553), 8. ”Het Goddelijk Woord is niet veranderd in de menselijke natuur, en de menselijke natuur is niet veranderd in de natuur van het Woord” Denz. 219 (428) Vgl. 3e Concilie van Constantinopel, 18e Zitting - Definitie over de twee willen en werkzaamheden in Christus, Sessio XVIII - Definitio de duabus in Christo voluntatibus et opertionibus, 1. ”Gelijke immers zijn heilige, onbevlekte mensheid door haar vergoddelijking niet werd vernietigd (theotheise ouk anérethé), maar haar eigen zijnswijze en wezen behield.”: Denz. 291 (556) Vgl. Concilie van Chalcedon, 5e Zitting - Over de twee naturen in Christus, Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi (22 okt 451), 3. „Men moet belijden, dat Hij is in twee naturen, onvermengd, onveranderlijk, onverdeeld, onscheidbaar.”: Denz. 148 (302), heeft Hij haar ook in ons tot een sublieme waardigheid verheven. Want door zijn menswording heeft Hij, de Zoon Gods zich in zekere zin verenigd met iedere mens. Met menselijke handen heeft Hij gewerkt, met een menselijke geest heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld Vgl. 3e Concilie van Constantinopel, 18e Zitting - Definitie over de twee willen en werkzaamheden in Christus, Sessio XVIII - Definitio de duabus in Christo voluntatibus et opertionibus, 4. "zo ook zijn menselijke wil door zijn vergoddelijking niet vernietigd": Denz. 291 (556), met een menselijk hart heeft Hij liefgehad. Door zijn geboorte uit de Maagd Maria is Hij werkelijk een van de onzen geworden, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde. Vgl. Hebr. 4, 15
Als het onschuldig Lam heeft Hij, door in volle vrijheid zijn Bloed te vergieten, voor ons het leven verdiend, en in Hem heeft God ons verzoend met zich zelf en met elkaar Vgl. 2 Kor. 5, 18-19 Vgl. Kol. 1, 20-22 en ons ontrukt aan de slavernij van de duivel en de zonde. Zo kan ieder van ons met de apostel zeggen: De Zoon Gods „heeft mij liefgehad en zichzelf voor mij overgeleverd” (Gal. 2, 20). Door voor ons te lijden heeft Hij ons niet alleen een voorbeeld gegeven, opdat wij zijn voetstappen zouden volgen Vgl. 1 Pt. 2, 21 Vgl. Mt. 16, 24 Vgl. Lc. 14, 27 maar heeft Hij ook voor ons de weg geopend, waarlangs het leven en de dood worden geheiligd en een nieuwe zin krijgen.
De christenmens, gelijkvormig geworden aan het beeld van de Zoon, die de Eerstgeborene is onder vele broeders Vgl. Rom. 8, 29 Vgl. Kol. 3, 10-14 , ontvangt „de eerstelingen van de Geest” (Rom. 8, 23) waardoor hem het vermogen wordt gegeven, de nieuwe wet van de liefde te vervullen. Vgl. Rom. 8, 1-11 Door deze Geest, die „het handgeld is van onze erfenis” (Ef. 1, 14), wordt de gehele mens innerlijk vernieuwd om eens te komen tot "de verlossing van het lichaam” (Rom. 8, 23). „Als de Geest van hem, die Jezus van de doden heeft opgewerkt, in u woont, zal Hij, die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft” . (Rom. 8, 11) Vgl. 2 Kor. 4, 14 Zeker op de christen drukt de noodzaak en de plicht, te midden van veel kwelling strijd te voeren tegen het kwaad en de dood te ondergaan, maar opgenomen in het Paasmysterie en gelijkvormig geworden aan Christus’ dood, gaat hij in de kracht van de hoop de verrijzenis tegemoet. Vgl. Fil. 3, 19 Vgl. Rom. 8, 17
Dit geldt niet alleen van de christenen, maar ook van alle mensen van goede wil, in wie de genade onzichtbaar werkt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16. Want omdat Christus voor alle mensen gestorven is Vgl. Rom. 8, 32 en omdat de mens in waarheid maar één roeping heeft, nl. een goddelijke roeping, moet het voor ons zeker zijn, dat de Heilige Geest allen de mogelijkheden biedt om op een wijze, die God bekend is, in dit Paasgeheim te worden opgenomen.
Dit is het grote mysterie van de mens, dat voor de gelovigen oplicht uit de christelijke openbaring. Door Christus en in Christus valt er licht op het raadsel van lijden en dood, dat ons buiten zijn Evangelie zo beangstigt. Christus is verrezen, Hij heeft de dood vernietigd door zijn dood en ons het leven geschonken Zie de Byzantijnse Paasliturgie, opdat wij, als zonen in Gods Zoon in de geest kunnen roepen: Abba, Vader Vgl. Rom. 8, 15 Vgl. Gal. 4, 6 Vgl. Joh. 1, 22 Vgl. 1 Joh. 3, 1-2