A. Kard. Samoré - 7 maart 1972
Als naar het oordeel van de rechtbank de tot nu toe bijeengebrachte bewijzen met betrekking tot de inconsummatie van het huwelijk niet toereikend worden geacht overeenkomstig de Congregatie voor de Sacramenten
Regulae Servandae (7 mei 1923), dan moeten deze door de onderzoeksrechter worden aangevuld en moeten de volledig geïnstrueerde akten samen met de bemerkingen van de verdediger van de huwelijksband en het oordeel van de rechtbank en van de bisschop worden opgestuurd naar de Congregatie.
Maar in processen ofwel betreffende de nietigheid van een huwelijk, waarvan de akten naar de Congregatie moeten worden gestuurd met het oog op de gunst van een dispensatie (vgl. n. I, e), ofwel betreffende de inconsummatie, die moeten worden geïnstrueerd met overdracht van de competentie (vgl. n. II, a), doet de aartsbisschop of metropoliet van de zetel van de regionale of provinciale of interdiocesane of interrituele rechtbank of de bisschop van het dichtstbijzijnde diocees of van de dichtstbijzijnde eparchie er goed aan, alvorens hij zijn votum opstelt, met de bisschop van de verzoekende partij, aan wie de omstandigheden van zijn diocees of eparchie bekend zijn, overleg te plegen, op zijn minst over de afwezigheid van ergernis die eventueel naar aanleiding van de gunst van de pauselijke dispensatie zou kunnen ontstaan. Maar als de bisschop van oordeel is, dit de ergernis ongegrond is of kunstmatig in het leven wordt geroepen of al is ontstaan, dan moet hij deze met pastorale zorg en op geschikte manieren proberen tegen te houden of te onderdrukken.