4 december 1963
De bisschop moet beschouwd worden als de hogepriester van zijn kudde van wie het leven in Christus van zijn gelovigen in zekere zin voortkomt en afhangt.
Daarom moeten allen aan het liturgische leven van het diocees rondom de bisschop, vooral in de kathedrale kerk, grote waarde toekennen; zij moeten ervan overtuigd zijn, dat de Kerk zich bij uitstek manifesteert in de volledige en actieve deelname van heel het heilige volk Gods aan dezelfde liturgische vieringen, vooral aan dezelfde Eucharistie, in één gebed, aan het éne altaar, waar de bisschop voorzit, omringd door zijn priesters en dienaren. Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. 7 Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Philadelphia, Epistula ad Philadelfiesi. 4 Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Smyrna, Epistula ad Smyrnaeos. 8
Aangezien de bisschop in zijn kerk niet altijd en overal persoonlijk zijn gehele kudde kan leiden, moet hij noodzakelijk groepen van gelovigen vormen, waaronder de parochies, plaatselijk georganiseerd onder een herder, die de plaats van de bisschop inneemt, de voornaamste zijn, want ze vertegenwoordigen in zekere zin de zichtbare Kerk, die over de gehele wereld is verbreid.
Daarom dient het liturgische leven van de parochie en zijn binding aan de bisschop in de opvattingen en in de praktijk van de gelovigen en de geestelijkheid bevorderd te worden, en men moet streven naar een bloeiende gemeenschapsgeest in de parochie, vooral bij de gemeenschappelijke viering van de zondagsmis.