De Kerk heeft nooit een bepaalde kunststijl als haar eigen stijl beschouwd, maar naargelang van de aard en de levensomstandigheden van de volken en de behoeften van de verschillende ritussen heeft zij de vormen van iedere tijd aanvaard, en zo heeft zij in de loop van de eeuwen een kunstschat geschapen, die met alle zorg bewaard moet blijven. Ook de kunst van onze tijd en van alle volken en streken moet in de Kerk vrije kunnen worden beoefend, mits ze met gepaste eerbied en eer voldoet aan de eisen van de kerkgebouwen en van de gewijde riten. Zodoende kan ze haar stem verenigen met die wonderbare lofzang, die uitstekende mannen in vroegere eeuwen voor het katholieke geloof aangeheven.