4 december 1963
Onze heilige moeder de Kerk heeft daarom altijd de vrije kunsten een grote liefde toegedragen, en zij heeft steeds het edele dienstbetoon van de kunst gezocht, vooral om aan de voorwerpen, die tot de heilige eredienst behoren, echte waardigheid, luister en schoonheid te geven en ze te maken tot tekenen en symbolen van het hemelse; en zij zelf heeft de kunstenaars gevormd. Ja, zij heeft zich altijd terecht beschouwd als bevoegd om te oordelen over de kunsten, door uit te maken, of bepaalde kunstwerken overeenstemden met het geloof, de vroomheid en de wetten uit de religieuze traditie, en of ze geschikt waren voor het gebruik in de eredienst.
Met bijzondere ijver heeft de Kerk er voor gezorgd, dat de gewijde benodigdheden op waardige en schone wijze zouden bijdragen tot de luister van de eredienst, door de veranderingen in stof, vorm of versiering te aanvaarden, die het gevolg waren van de vooruitgang van de techniek in de loop van de tijd.
Daarom hebben de Vaders hieromtrent het volgende willen bepalen.
De bisschoppen moeten erop letten, dat kunstwerken, die in strijd zijn met geloof en zeden en met de christelijke vroomheid, die de ware godsdienstzin kwetsen door wanstaltige vormen of door onbeduidend, middelmatig of schijnbaar kunstgehalte, zorgvuldig uit de kerken en andere heilige plaatsen worden geweerd.
Bij de bouw van kerken moet er met alle ijver naar worden gestreefd, dat ze geschikt zijn voor de uitvoering van de liturgische handelingen en voor het verwezenlijken van de actieve deelname van de gelovigen.