4 december 1963
De boete van de vastentijd moet niet alleen innerlijk en individueel zijn, maar moet ook een uitwendig en sociaal karakter dragen. De beoefening van de boetvaardigheid moet worden gestimuleerd volgens de mogelijkheden van onze tijd en van de verschillende streken en volgens de levensomstandigheden van de gelovigen, en door de gezagsdragers, over wie in artikel 22 , worden aanbevolen.
Bijzonder heilig moet zijn de paasvasten, die op Goede Vrijdag, de dag van het lijden en de dood van de Heer, overal gevierd moet worden en die, zo mogelijk, op Stille Zaterdag moet worden voortgezet, zodat men met een blij en oprecht hart tot de vreugde van het paasfeest kan komen.