Overeenkomstig de eeuwenoude traditie van de Latijnse ritus moet voor de clerici bij het goddelijk officie het Latijn gehandhaafd blijven. De ordinarius heeft echter de bevoegdheid om aan de clerici, voor wie het gebruik van het Latijn een ernstig beletsel vormt voor het behoorlijk bidden van het officie, het gebruik toe te staan van een vertaling in de volkstaal, vervaardigd overeenkomstig artikel 36.
Aan de monialen en aan de leden van de instituten van volmaaktheid, zowel mannen niet-clerici als vrouwen, kan de bevoegde overste toestaan om bij het goddelijk officie, ook als dit in koor gevierd wordt, het gebruik van de volkstaal toe te staan, mits de vertaling is goedgekeurd.
Iedere clericus, die tot het goddelijk officie is gehouden en die dit officie in de volkstaal bidt samen met een groep gelovigen of met degenen, die in § 2 worden genoemd, voldoet aan zijn verplichting, mits de tekst van de vertaling is goedgekeurd.