Francis Kardinaal Arinze - 25 maart 2004
Het ambtelijk priesterschap kan volstrekt niet worden vervangen. Als er immers in een gemeenschap een priester ontbreekt, dan mist deze gemeenschap de uitoefening van de sacramentele taak van Christus, het Hoofd en de Herder, hetgeen behoort tot het wezen zelf van het leven van de gemeenschap. Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997), 3 Immers, "de bedienaar die in persona Christi (in de persoon van Christus) het Sacrament van de Eucharistie kan voltrekken, is alleen de geldig gewijde priester". Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 900. § 1 Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 1. Over het Katholieke geloof, Caput 1: De fide catholica (11 nov 1215), 3 Vgl. Paus Clemens VI, Brief, Aan Mekhitar (=Consolator), de Katholikos van de Armeniërs, Super quibusdam (29 sept 1351), 36. DH 1084 Vgl. Concilie van Trente, 23e Zitting - Leer over de heilige Wijding, Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis (15 juli 1563), 5-8 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 83
Waar de nood van de Kerk zulks evenwel wenselijk maakt, kunnen bij gebrek aan gewijde bedienaren christengelovige leken volgens het recht enkele liturgische taken vervullen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 230. § 3 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan het Symposium (fragmenten), De medewerking van leken aan de pastorale dienstwerk van de priester (22 apr 1994), 2 Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997) Dergelijke gelovigen worden geroepen en bestemd om, gesteund door de genade des Heren, bepaalde zwaardere of lichtere taken op zich te nemen. Zeer vele christengelovige leken hebben zich vol vreugde reeds aan dit dienstwerk gegeven en doen dit nog, vooral in de missiegebieden, waar de Kerk nog klein van omvang is of verkeert in omstandigheden van vervolging, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 53-54 Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997) maar ook in andere streken die lijden onder een gebrek aan priesters en diakens.
Vooral groot belang dient te worden gehecht aan de vorming van catechisten, die onder veel inspanningen een bijzondere en volstrekt noodzakelijke bijdrage hebben geleverd en nog leveren aan de verspreiding van het geloof en van de Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 73
In sommige bisdommen die al langer zijn geëvangeliseerd, zijn vrij recent christengelovige leken als zogenoemde 'pastorale werk(st)ers/assistenten' aangesteld, van wie zeer velen ongetwijfeld het welzijn van de Kerk hebben bevorderd door het pastorale handelen van de bisschop, de priesters en de diakens te vergemakkelijken. Toch dient ervoor te worden gewaakt dat het profiel van deze taak te zeer wordt gelijkgesteld aan dat van het pastorale ambt van de clerici. Er dient namelijk voor te worden gezorgd dat 'pastorale werk(st)ers/assistenten' zich geen taken toe-eigenen die eigenlijk behoren tot het ambt van de gewijde bedienaren.
De pastorale werk(st)er/assistent dient zijn werkzaamheid erop te richten dat het dienstwerk van priesters en diakens wordt vergemakkelijkt, roepingen tot het priesterschap en diaconaat worden opgewekt en in iedere gemeenschap christengelovige leken volgens het recht zorgvuldig worden voorbereid op de verschillende liturgische taken naar de verscheidenheid van de genadegaven (charismata).
Alleen wanneer het werkelijk noodzakelijk is, dient men bij de viering van de liturgie zijn toevlucht te nemen tot de hulp van buitengewone bedienaren. Deze hulp is er immers volstrekt niet op gericht om een meer volledige deelname van de leken te bewerkstelligen, maar zij is van nature aanvullend en voorlopig. Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997), 12. art. 8 § 2 Waar men bovendien uit noodzaak zijn toevlucht neemt tot taken van buitengewone bedienaren, dienen de bijzondere en dringende voorbeden te worden vermeerderd dat de Heer spoedig een priester zendt voor de dienst in de gemeenschap en overvloedig roepingen wekt voor de heilige wijdingen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Kerk leeft van de Eucharistie, Ecclesia de Eucharistia (17 apr 2003), 32
Deze louter supplementaire taken mogen echter niet een aanleiding zijn om het ambt zelf van de priesters te vervormen, zodat er door deze laatsten een verwaarlozing plaats vindt van de viering van de heilige Mis voor het aan hen toevertrouwde volk, of van de persoonlijke zorg voor de zieken of van het dopen van kinderen of het assisteren bij huwelijken of het vieren van een christelijke uitvaart, hetgeen op de eerste plaats aan de priesters toekomt, daarin geholpen door de diakens. Derhalve mag het nooit gebeuren dat in parochies priesters de beurt van de pastorale dienst zonder onderscheid afwisselen met diakens of leken, want zo ontstaat er verwarring over het specifieke van eenieder.
Bovendien is het leken nooit geoorloofd zich de taak of de kleding van een diaken of priester toe te eigenen of andere gelijkaardige kleding.