Francis Kardinaal Arinze - 25 maart 2004
Het is zeker prijzenswaardig de nobele gewoonte te onderhouden dat jongens of jongemannen, die gewoonlijk misdienaars worden genoemd, als acoliet aan het altaar dienst doen en naar hun bevattingsvermogen catechese ontvangen over hun taak. Vgl. Congregatie voor de Riten, Over gewijde muziek en de heilige Liturgie, Instructio de musica sacra et sacra liturgia (3 sept 1958), 93. c. Ook dient niet vergeten te worden dat uit het aantal van dergelijke jongens in de loop der eeuwen een zeer grote groep gewijde bedienaren is voortgekomen. Voor hen dienen verenigingen, ook met de deelname en de hulp van de ouders, opgericht of bevorderd te worden, om daardoor doeltreffender pastorale zorg te bieden voor de misdienaars. Telkens als dergelijke verenigingen een internationaal karakter hebben, komt het aan de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten toe deze op te richten of hun statuten goed te keuren en te erkennen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie, Over de hervorming van de Romeinse Curie, Pastor Bonus (28 juni 1988), 65 Tot een dergelijke dienst aan het altaar kunnen ook meisjes of vrouwen worden toegelaten naar het oordeel van de diocesane bisschop en met inachtneming van de vastgestelde normen. Vgl. Pauselijke Raad voor Wetsteksten, Interpretationis authenticam Can. 230, § 2, Utrum inter munera liturgica quibus laici (11 juli 1992) Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Brief aan de voorzitters van de Bisschopconferenties over de liturgische diensten door leken (15 mrt 1994). Notitiae 30 (1994) pp. 333-335, 347-348 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Brief aan een Bisschop (27 juli 2001). Notitiae 38 (2002) 46-54